Op 24 oktober 1994 is [werknemer] in dienst getreden van [werkgever] als productiemedewerker. [Werkgever] is een groenten- en fruitverwerkend bedrijf dat sedert 1994 een sterke groei heeft doorgemaakt (van ca. 30 tot 500 werknemers). Laatstelijk was hij werkzaam als operator (leidinggevende van een productieploeg) tegen een basissalaris van € 2.020,64 bruto per maand, vermeerderd met € 444,54 ploegentoeslag, met € 530,08 persoonlijke toeslag en 8% vakantietoeslag. De laatste 9 jaren zijn er geen aanmerkingen geweest op [werknemer].
[Werknemer] en zijn echtgenote hebben twee thuiswonende, jongvolwassen kinderen met een aangeboren, progressieve spierziekte. Beiden zijn volledig verlamd en verplaatsen zich met een elektrisch aangedreven rolstoel. In huis zijn allerlei voorzieningen aangebracht.
In 2003 heeft [werknemer] gedurende 11/2 maand volledig doorbetaald zorgverlof genoten ten behoeve van de verzorging van de kinderen. Bovendien hield [werkgever] bij de indeling van [werknemer] in ploegen rekening met de tijdstippen waarop hij thuis niet kon worden gemist.
In juni 2007 onderging de echtgenote van [werknemer] een (niet-urgente c.q. cosmetische) operatie. [Werknemer] was arbeidsongeschikt thuis vanwege een nekhernia maar zou op 25 juni 2007 weer moeten hervatten in toezichthoudende, fysiek niet belastende werkzaamheden. In een gesprek van 21 juni 2007 over deze werkhervatting heeft [werknemer] aan de personeelsfunctionaris van [werkgever], de heer [X] (die [werkgever] ook heeft vertegenwoordigd ter zitting) zorgverlof gevraagd omdat zijn echtgenote tijdelijk niet voor de kinderen kon zorgen. [X] heeft dit verzoek om diverse redenen niet ingewilligd en daarbij besproken of dit wel de goede oplossing was, onder meer omdat [werknemer] in de voorafgaande periode ziek thuis was geweest met een nekhernia, zodat zwaar tillen zijn arbeidsgeschiktheid mogelijk zou kunnen schaden. [X] heeft zich daarbij onder meer hardop afgevraagd of de kinderen niet beter tijdelijk naar een gespecialiseerde instelling zouden kunnen gaan.
[Werknemer] heeft die opmerking opgevat als uiterst kwetsend; hij "laat zijn kinderen niet in een asiel stoppen".
Op 25 juni 2007 is [werknemer] op arbeidstherapeutische basis gaan werken. In de loop van de ochtend eiste hij op de afdeling P&O inzage in zijn personeelsdossier en toen hem dit niet direct werd gegeven (naar [werkgever] stelt omdat het eerst nagezien moest worden op vertrouwelijke informatie over andere personeelsleden) is [werknemer] in woede ontstoken. In een zeer emotionele reactie heeft hij onder meer en bij herhaling gedreigd [X] "een dwarslaesie te schoppen" zodat hij zelf kon ervaren wat het was om in een rolstoel te zitten en dat hij "hem met de vrienden van de motorclub kapot gaat maken" of woorden van die strekking. Daarbij stond hij in dreigende houding zeer dichtbij [X].
[Werknemer] is naar huis gestuurd en in de loop van de zelfde middag is hem door de advocaat van [werkgever] telefonisch ontslag op staande voet aangezegd op grond van de geuite bedreigingen tegen [X]. Deze heeft daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie.
Direct na het telefoongesprek met de advocaat is [werknemer] op hoge poten naar het bedrijf van [werkgever] teruggegaan, waar hij woedend heeft gezwaaid en gedreigd met een honkbalknuppel. De politie heeft hem met vijf man overmeesterd en afgevoerd. Bij vonnis van 18 september 2007 heeft de Politierechter in deze rechtbank [werknemer] wegens bedreiging met zware mishandeling en wederspannigheid veroordeeld.
Op de eindafrekening per 25 juni 2007 heeft [werkgever] één bruto maandsalaris ingehouden als gefixeerde schadevergoeding.
[Werknemer] is kort na het ontslag elders aan de slag gekomen als grondwerker tegen een salaris van ongeveer € 1.900,00 bruto, zonder toeslagen als bij [werkgever].