RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Meervoudige kamer
Zaaknummers: Awb 08/2436 en 08/2437
Uitspraak in het geschil tussen:
[eiser 1],
geboren op [1979],
[eiser 2],
geboren op [1986],
beiden van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
V-nummers: 200.743.1142 en 200.745.1973,
eisers,
gemachtigde: mr. J.G. Brands, advocaat te Groningen,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
voorheen de Minister voorVreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A. Visser, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij brief van 7 september 2007 hebben eisers verweerder verzocht om vergoeding van door hen geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen of nalaten van verweerder. Bij afzonderlijke besluiten van 5 november 2007 heeft verweerder de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
1.2. Eisers hebben daartegen op 14 november 2007 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt. De gronden van bezwaar zijn op 28 november 2007 ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 15 januari 2008 heeft verweerder de gedeeltes van de besluiten van 5 november 2007 die handelen over de vergoeding van schade in verband met opvangvoorzieningen die niet onmiddellijk na de opheffing van de vreemdelingenbewaring ter beschikking zijn gesteld, ingetrokken en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Op 18 januari 2008 hebben eisers tegen de hiervoor genoemde besluiten van verweerder ieder op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van de beroepen zijn ingediend op 22 januari 2008.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers toegezonden en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 18 april 2008. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek in beide zaken is ter zitting gesloten.
1.5. Bij beslissing van 29 april 2008 heeft de rechtbank het onderzoek op grond van artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend en de verdere behandeling van de beroepen
doorverwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.
1.6. De beroepen zijn wederom behandeld ter zitting van een meervoudige kamer van de rechtbank op 12 augustus 2008. Verschenen zijn [eiser 1] en zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek in beide zaken gesloten.
2.1. Bij afzonderlijke besluiten van 28 juni 2006, uitgereikt op 30 augustus 2006, heeft verweerder eisers op grond van artikel 67, eerste lid aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ongewenst verklaard. Eisers hebben hiertegen op 12 september 2006 bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij op 25 september 2006 de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 28 juni 2006 in afwachting van de behandeling van de bezwaarschriften worden geschorst.
2.2. Op 30 augustus 2006 is aan eisers ieder de maatregel van bewaring opgelegd. Beide maatregelen van bewaring waren gebaseerd op de omstandigheden dat eisers niet beschikten over een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit, ongewenst waren verklaard en bovendien veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf. De hiertegen gerichte beroepen zijn bij afzonderlijke uitspraken van 20 september 2006 door de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen.
2.3. Bij uitspraak van 26 januari 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, de verzoeken van 25 september 2006 toegewezen. De voorzieningenrechter achtte daarvoor redengevend dat verweerder had nagelaten de door verzoekers aangevoerde persoonlijke omstandigheden in het kader van een belangenafweging te betrekken in de beoordeling van de vraag of ongewenst verklaring van eisers was aangewezen.
2.4. Bij uitspraak van 11 april 2007 heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, de beroepen van eisers, gericht tegen het voortduren van de bewaring, ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Met betrekking tot de door de voorzieningenrechter toegewezen voorlopige voorzieningen is daarbij door de rechtbank overwogen dat slechts een voorziening is getroffen, strekkende tot tijdelijke schorsing van de mogelijkheid om eisers uit te zetten, zodat daarin geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is te achten. De stelling van eisers, dat het goed mogelijk is dat de ongewenstverklaring geen stand zal houden, is door de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, niet gevolgd omdat naar het oordeel van de rechtbank een dergelijke beoordeling de grenzen van het geschil (het voortduren van de bewaring) te buiten ging.
2.5. Bij uitspraak van 11 mei 2007 heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, wederom de beroepen van eisers, gericht tegen het voortduren van de bewaring, ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe is onder meer overwogen dat uit de verklaringen van eisers valt af te leiden dat zij geen poging hebben gedaan om contact op te nemen met familie of derden, teneinde documenten ter staving van hun identiteit of nationaliteit te verkrijgen. Nu dit is nagelaten, hebben eisers niet voldaan aan de verplichting tot medewerking. Met betrekking tot de ongewenst verklaringen is in de uitspraak verwezen naar de uitspraak van 11 april 2007. De rechtbank heeft in dat verband ook opgemerkt dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het uitblijven van een beslissing op de ongewenst verklaringen niet aangemerkt kan worden als een vertragende factor. De procedure omtrent de ongewenst verklaringen is volgens verweerder niet van belang geweest voor de datum waarop eisers konden worden gepresenteerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om verweerder hierin niet te volgen.
2.6. Verweerder heeft op 10 mei 2007 de maatregelen van bewaring ten aanzien van eisers opgeheven.
2.7. Bij besluiten van 18 juli 2007 zijn de bezwaren van 12 september 2006 gegrond verklaard en zijn de ongewenst verklaringen van eisers opgeheven. Op diezelfde datum heeft verweerder besloten eisers in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning op grond van de ‘Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’(hierna: generaal pardonregeling).
2.8. Bij brief van 7 september 2007 zijn namens eisers verzoeken tot toekenning van schadevergoeding bij verweerder ingediend. Deze verzoeken zijn als volgt gemotiveerd:
“(…) Door betrokkene is, als gevolg van uw besluit van 28 juni 2006, gedurende de periode van 30 augustus 2006 tot 18 juli 2007 schade geleden welke voor vergoeding in aanmerking komt. Betrokkene verbleef ten tijde van de uitreiking van uw besluit van 28 juni 2006 in een opvangvoorziening van het COA te Winterswijk. Op 30 augustus is hij in vreemdelingenbewaring gesteld, welke bewaring eerst op 10 mei 2007 werd opgeheven. Grondslag voor de vreemdelingenbewaring was gelegen in het feit dat betrokkene ongewenst vreemdeling was. Gelet op uw besluit van 18 juli 2007 dient het ervoor gehouden te worden dat de initiële grondslag voor de vreemdelingenbewaring aan de detentie van betrokkene is komen te ontvallen en dat hij derhalve ten onrechte een periode van 253 dagen in vreemdelingenbewaring heeft doorgebracht. Betrokkene is van mening recht te hebben op een schadevergoeding van € 70,= voor iedere dag die door hem ten onrechte in vreemdelingenbewaring is doorgebracht (…)”.
Namens eisers is tevens verzocht om vergoeding van geleden schade door het missen van opvang. Gevorderd is over de periode van 10 mei 2007 tot 18 juli 2007 een bedrag van
€ 35,= per dag in verband met gemiste opvang.
2.9. Verweerder heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen omdat volgens verweerder geen sprake is van toerekenbaar onrechtmatig overheidshandelen. Verweerder heeft de ongewenst verklaringen van eisers herroepen omdat zij in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op grond van de generaal pardon regeling. Bij de beoordeling van de aanspraken van eisers op een verblijfsvergunning krachtens die regeling werden de criminele antecedenten van eisers onvoldoende zwaar bevonden om de verblijfsvergunning niet te verlenen. Dit had evenwel tot gevolg dat de ongewenst verklaringen moesten worden opgeheven. Dit laat onverlet dat eisers eerder terecht ongewenst zijn verklaard, nu zij bij herhaling zijn veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten. De uitspraak van 26 januari 2007 van de voorzieningenrechter maakt dat niet anders omdat de voorzieningenrechter slechts heeft overwogen dat er in redelijkheid ook een andere belangenafweging mogelijk zou kunnen zijn dan in de gewraakte beslissing was gemaakt. Hieraan kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat enkel nog tot opheffing van de ongewenst verklaringen besloten zou hebben kunnen worden. Eisers zijn derhalve eveneens terecht in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank heeft (onder meer) in de uitspraken van 20 september 2006, 11 april 2007 en 11 mei 2007 bevestigd dat de vreemdelingenbewaring terecht is opgelegd en voortduurde. Bij de totstandkoming van de twee laatstgenoemde uitspraken was de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2007 bij de rechtbank bekend. Desondanks heeft de rechtbank het voorduren van de bewaring gesanctioneerd. In de visie van verweerder is met de uitspraak van 11 mei 2007 onherroepelijk negatief beslist over de verzoeken tot schadevergoeding van eisers. De uitspraak van 11 mei 2007 heeft formele rechtskracht verkregen. Nadien zijn door eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht.
2.10. Eisers stellen zich allereerst op het standpunt dat uit de minuut inzake de generaal pardonregeling, welke is meegezonden bij de beslissing op bezwaar, geenszins blijkt dat de besluiten tot opheffing van de ongewenst verklaring van eisers uitsluitend zijn ingegeven door de totstandkoming van de generaal pardonregeling. Voorts is door eisers aangevoerd dat geen sprake kan zijn van een in rechte onherroepelijk geworden weigering van schadevergoeding in verband met de vreemdelingenbewaring van eisers. In de uitspaak van 11 mei 2007 heeft de rechtbank uitsluitend geoordeeld over de (on)rechtmatigheid van de voortduring van de maatregelen van bewaring. In zowel deze als in de eerdere uitspraken heeft de rechtbank zich op het standpunt gesteld dat slechts de rechtmatigheid van de bewaring in geding was en niet de rechtmatigheid van de ongewenst verklaringen; zolang deze niet waren opgeheven, waren de ongewenst verklaringen van eisers een vaststaand feit. Nu achteraf gebleken is dat de besluiten tot ongewenst verklaring ten onrechte zijn genomen, is door de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, ten onrechte dit gegeven als uitgangspunt voor de beoordeling meegewogen. De onrechtmatig genomen besluiten tot ongewenst verklaring hebben direct geleid tot de inbewaringstelling van eisers. Niet valt in te zien waarom de door eisers geleden schade als gevolg van door verweerder onzorgvuldig en onrechtmatig genomen besluiten niet (meer) voor vergoeding in aanmerking zou komen. De besluiten van 15 januari 2008 dienen derhalve vernietigd te worden en eisers verzoeken de rechtbank, zo mogelijk, te bepalen hen alsnog de verzochte schadevergoeding toe te kennen.
Tenslotte menen eisers dat zij ten onrechte niet zijn gehoord op hun bezwaar.
2.11. Verweerder heeft, ter aanvulling, in het verweerschrift aangevoerd dat eisers in feite een verzoek om herziening van de bewaringsuitspraken doen. Indien zij persisteren bij hun standpunt dat de bewaring destijds onterecht was, moeten zij een verzoek om herziening van de bewaringsuitspraken indienen.
2.12. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht. Door eisers is aldaar tevens aangevoerd dat verweerder wel bevoegd was om te beslissen over de schadeverzoeken, die verband houden met opvangvoorzieningen.
Beoordeling van het beroep
2.13. De rechtbank stelt voorop dat de omvang van het geding zich niet uitstrekt tot de gestelde schade door gemiste opvangvoorzieningen en/of de vraag of verweerder al dan niet bevoegd was hierover een besluit te nemen, daar hiervan in de gronden van beroep geen melding is gemaakt. Voorzover de eerst ter zitting van 18 april 2008 gedane stelling dat verweerder wel bevoegd was, al als een beroepsgrond moet worden aangemerkt, wordt deze uit een oogpunt van goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Niet gebleken is dat deze beroepsgrond niet eerder, dan pas ter zitting, naar voren gebracht had kunnen worden.
2.14. In artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigheidsgrond. In het derde lid van genoemd artikel is bepaald dat een onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
2.15. Daargelaten de vraag of de primaire besluiten tot ongewenst verklaring onrechtmatig waren genomen, bestaat, naar het oordeel van de rechtbank, geen grond voor schadevergoeding omdat de gestelde schade ten gevolge van de bewaring niet kan worden toegerekend aan de besluiten van verweerder tot ongewenst verklaring. De vermeende schade is ontstaan doordat verweerder andere en op zich zelfstaande beslissingen heeft genomen, te weten de maatregelen ingevolge artikel 59 Vw 2000. Anders dan eisers, is de rechtbank van oordeel dat -achteraf gezien- de grondslag aan deze maatregelen niet is komen te ontvallen toen de beslissingen tot ongewenst verklaring kwamen te vervallen. De maatregelen ex artikel 59 Vw 2000 waren immers niet alleen gebaseerd op de omstandigheid dat eisers ongewenst waren verklaard, doch tevens op de omstandigheid dat eisers niet beschikten over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en op de omstandigheid dat eisers waren veroordeeld voor een misdrijf. Deze gronden waren ook zonder de ongewenst verklaringen dragend voor de maatregelen. Verder moet uit de uitspraken van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 11 april 2007 en 11 mei 2007 worden afgeleid dat de ongewenst verklaringen niet bepalend zijn geweest voor de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregelen. De omstandigheid dat eisers bij het uitreiken van de besluiten tot ongewenst verklaring, zijn staande gehouden en vervolgens aan ieder van hen de maatregel van bewaring is opgelegd, brengt niet met zich dat de detentie als het gevolg van de ongewenst verklaringen moet worden beschouwd. Dat deze momenten feitelijk samenvallen, maakt dit niet anders.
Het voorgaande betekent dat er geen causaal verband is tussen de gestelde schade door de bewaring en de gestelde onrechtmatige daad, te weten de besluiten tot ongewenst verklaring.
2.16. Nu niet is voldaan aan de causaliteitseis, heeft verweerder reeds hierom terecht de verzoeken om schadevergoeding, voor zover betreffende de gestelde schade als gevolg van de vreemdelingenbewaring, afgewezen. De beroepen zijn ongegrond.
2.17. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, en mrs. D.M. Schuiling en A.S. Venema-Dietvorst, als leden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W.Wind als griffier op 22 september 2008.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.