Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 07/38389
V-nummer: [..]
Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde mr. L. de Roode, advocaat te Gouda,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. Hartsuiker.
1 Eiser, geboren op [geboortedatum], bezit de Ghanese nationaliteit. Hij stelt in 2002 voor het eerst naar Nederland te zijn gekomen. Op 26 maart 2007 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam]’. Bij besluit van 23 april 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 25 april 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 september 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Op 8 oktober 2007 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op 9 juni 2008 een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Ter zitting is verschenen eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [naam]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.1 Ingevolge artikel 4, derde lid, van Richtlijn 2003/86 van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de Richtlijn), voor zover hier van belang, kunnen de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn, en op voorwaarde dat aan de in hoofdstuk IV gestelde voorwaarden is voldaan, bij wet of bij besluit toestemming tot toegang en verblijf verlenen aan de ongehuwde levenspartner die onderdaan van een derde land is en met wie de gezinshereniger een naar behoren geattesteerde duurzame relatie onderhoudt.
1.2 Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid, van de Richtlijn, voor zover hier van belang, houden de lidstaten bij de behandeling van een verzoek tot toegang en verblijf in het kader van het recht op gezinshereniging betreffende een partner met wie de gezinshereniger niet is gehuwd, als bewijs van de gezinsband, rekening met factoren als een gezamenlijk kind, samenwoning in het verleden, registratie van het partnerschap of andere betrouwbare bewijsmiddelen.
1.3 Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
1.4 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, onder a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de in artikel 14, tweede lid van de Vw 2000 bedoelde beperking verband houden met verblijf bij partner (gezinsvorming).
1.5 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 17 van de Vw 2000 en artikel 3.71 van het Vb 2000, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), tenzij een wettelijke vrijstelling van toepassing is of naar het oordeel van verweerder tegenwerping van het mvv-vereiste zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1.6 Het beleid met betrekking tot gezinshereniging en gezinsvorming dat ziet op een (duurzame en exclusieve) relatie is neergelegd in onderdeel B2/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
1.7 Het beleid met betrekking tot een medische noodsituatie is neergelegd in onderdeel B8/3 van de Vc 2000 en het beleid met betrekking tot de afhankelijke gezinsleden is neergelegd in onderdeel B8/8 van de Vc 2000.
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt. Verweerder voert daartoe aan dat eiser niet beschikt over een mvv en eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Gelet op alle vaagheden en het gebrek aan concrete bewijzen voor een relatie tussen eiser en [naam] wordt niet aangenomen dat eiser en [naam] een relatie hebben. De Richtlijn 2003/86 is daarom niet van toepassing.
Voor zover eiser [naam] tot steun is, is dit op zichzelf geen reden hem verblijf toe te staan aangezien [naam] gebruik kan maken van allerlei instanties voor ondersteuning. Bovendien heeft [naam] tijdens het gehoor door de ambtelijke commissie aangegeven dat eiser haar niet hoeft te helpen.
De weigering om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste betekent geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), aangezien niet wordt aangenomen dat er sprake is van familie- of gezinsleven.
3 Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Hij voert daartoe aan dat eiser en [naam] al ruim vier jaar een affectieve relatie hebben. Als bewijs daarvan heeft hij de volgende bescheiden overgelegd: een brief van het Academisch Medisch Centrum (hierna: AMC) van 9 september 2003, een brief van de GGD Amsterdam van 10 mei 2007, de relatieverklaring, foto’s van eiser en [naam] en een brief van het AMC van 29 november 2007. Eiser verwijst naar de Richtlijn, met name naar de artikelen 4 en 5, waarin voor partners geen vereiste is opgenomen dat zij dienen samen te wonen of moeten zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
Eiser is van mening dat geen sprake is van vaagheden en tegenstrijdige verklaringen. De gestelde ‘vaagheden’ zijn enkel gelegen in ongelukkige onduidelijke omschrijvingen en onjuiste interpretatie van feiten door onder andere de taalbarrière.
Tot slot stelt eiser dat de weigering van de aanvraag een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.1 Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een mvv. Voor de beoordeling of eiser in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, dient te worden vastgesteld dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en [naam]. In het beleid is bepaald dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie indien de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Voor het aantonen van een dergelijke relatie is het ondertekenen van een relatieverklaring een vereiste, maar deze verklaring vormt geen volledig en onweerlegbaar bewijs. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van het beleid dat ziet op een duurzame en exclusieve relatie, ertoe leidt dat het bij een dergelijke relatie om meer dient te gaan dan wederzijds respect of de behoefte om voor elkaar te zorgen.
4.1.2 Eiser heeft zowel in bezwaar als in beroep een aantal stukken overgelegd ter ondersteuning van de door hem gestelde relatie.
De relatieverklaring is een begin van bewijs, maar vormt geen volledig bewijs. De brief van het AMC van 9 september 2003, betreffende [naam], vermeldt het bestaan van “haar vriend” en “haar huidige partner”, zonder daarbij te specificeren wie dat is. De brief van de GGD Amsterdam van 10 mei 2007 spreekt slechts over eiser en biedt geen enkel aanknopingspunt ter ondersteuning van een relatie. De brief van het AMC van 29 november 2007 spreekt over het feit dat eiser en [naam] samen naar afspraken kwamen, maar biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk. Overigens zijn de opstellers van de brieven van 9 september 2003 en 10 mei 2007 niet dezelfde persoon, dus kan niet zonder meer worden aangenomen dat in de brief van 9 september 2003 gedoeld wordt op eiser. Van de foto’s is onduidelijk in welk kader die foto’s genomen zijn of wanneer.
Ander bewijs van een relatie of gemeenschappelijke huishouding, zoals gezamenlijk gevoerde financiën of een gezamenlijke inschrijving in de GBA, is niet voorhanden. Voorts valt op dat de relatie volgens eisers verklaring zou zijn ontstaan terwijl eiser in het buitenland verbleef en dat eiser verschillend verklaart over wanneer hij weer naar Nederland is gekomen (op 18 maart 2007 verklaart hij dat hij in oktober 2003 opnieuw is ingereisd, op 19 maart 2007 verklaart hij dat dat in februari 2004 is geweest).
De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat hij een duurzame en exclusieve relatie heeft met [naam] die (in voldoende mate) met een huwelijk op één lijn te stellen is, waardoor eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het beleid.
4.1.3 Het beroep op de Richtlijn doet daaraan niet af. Zo al moet worden aangenomen dat de Richtlijn van toepassing is artikel 4, derde lid, is immers een facultatieve bepaling , constateert de rechtbank dat de Richtlijn bepaalt dat een relatie “naar behoren geattesteerd” (“duly attested”, “dûment prouvée”, “nachweislich”) moet zijn. De Richtlijn biedt de lidstaten een grote mate van vrijheid met betrekking tot dit bewijs, nu immers wordt bepaald dat de lidstaten “rekening houden met” een aantal bij name genoemde factoren en “andere betrouwbare bewijsmiddelen”. De Richtlijn staat dan ook niet in de weg aan het beoordelen van al het voorhanden zijnde bewijsmateriaal en het in die beoordeling betrekken van de omstandigheid of sprake is van een gemeenschappelijk inschrijven in de GBA.
4.2 Nu niet aannemelijk is geworden dat tussen eiser en [naam] gezinsleven bestaat, behoeft niet te worden getoetst of tegenwerping van het mvv-vereiste, gelet op artikel 8 van het EVRM, een ontoelaatbare inbreuk op dat niet aannemelijk geworden gezinsleven oplevert.
4.3 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning.
4.4 Het beroep is derhalve ongegrond.
4.5 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, en mr. A. van 't Laar en mr. C. Laukens, leden, en door de voorzitter en C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 22 september 2008.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.