RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 08/27575
V-nummer: [nummer]
Inzake:
eiser,
gemachtigde mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. Ch. R. Vink.
I Procesverloop
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren in 1973 en de Turkse nationaliteit te bezitten.
2 Op 31 juli 2008 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 juli 2008 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2008. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A. Durmus, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig A.M. de Jonge, tolk in de Turkse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op hetgeen door eiser ter zitting is aangevoerd.
4 Bij brief van 14 augustus 2008 heeft verweerder schriftelijk gereageerd. Tevens heeft verweerder aangegeven toestemming te geven zonder nadere zitting uitspraak te doen. Bij brief van 15 augustus 2008 heeft eiser toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 18 augustus 2008 gesloten.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 Onder verwijzing naar artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (hierna: het Verdrag) en artikel 5.5, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), de arresten van het Internationaal Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 27 juni 2001 (General List no. 104 ), 31 maart 2004 (General List no. 128) en 16 juli 2008 (General List no. 139) en de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 23 augustus 2005 (LJN: AU1477), heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat eiser ten onrechte niet op het recht op consulaire bijstand is gewezen. Eiser betoogt, onder verwijzing naar het zogeheten ‘Groenboek over strafzaken’ van de Europese Commissie, dat het recht op consulaire bijstand een fundamenteel recht is dat een eerlijk proces moet waarborgen. Door tussenkomst van een vertegenwoordiger van de zendstaat kan de uitzetting van de vreemdeling bespoedigd worden. Bovendien strekt het recht op consulaire bijstand tevens tot bescherming van de belang van de zendstaat om haar onderdanen op adequate wijze te kunnen bijstaan. Gelet op voornoemde belangen van zowel de vreemdeling als de zendstaat bestaat, indien eenmaal is vastgesteld dat het recht op consulaire bijstand is geschonden, geen ruimte meer voor een belangenafweging.
3 Verweerder stelt in haar brief van 14 augustus 2008 vast dat eiser ten onrechte niet op het recht van consulaire bijstand is gewezen. Verweerder bestrijdt evenwel dat de enkele schending van deze verplichting de inbewaringstelling reeds daarom onrechtmatig maakt. Verwezen wordt naar de reeds hierboven aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 23 augustus 2005, waarin is geoordeeld dat de inbewaringstelling eerst onrechtmatig moet worden geacht, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Hoewel de rechtbank een sanctie kan verbinden aan het niet naleven van artikel 36 van het Verdrag, is verweerder van mening dat in het onderhavige geval het geconstateerde gebrek gezien de belangenafweging niet leidt tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. Eisers stelling dat het gebrek er reeds toe leidt dat afbreuk wordt gedaan aan de te betrachten voortvarendheid kan niet gevolgd worden. Blijkens het dossier is reeds op 1 augustus 2008 aan de verwijdering van eiser begonnen middels het starten van een Dublin-claim. Voorts heeft reeds op 8 augustus 2008 met eiser een vertrekgesprek plaatsgevonden en is de aanvraag voor afgifte van een laissez-passer (lp), welke is ingevuld door de regievoerder, dezelfde dag naar de lp-kamer toegezonden. Aldus heeft het gebrek geen enkele invloed gehad op de vereiste voortvarendheid. Voorts blijkt uit het dossier dat eiser in elk geval vanaf 31 juli 2008 wordt bijgestaan door zijn gemachtigde, die hem ook op dat recht had kunnen wijzen. Uit het dossier kan bovendien niet worden afgeleid dat eiser ook maar de minste intentie heeft gehad de Turkse autoriteiten op de hoogte te brengen van zijn inbewaringstelling, laat staan deze te verzoeken hem zo spoedig mogelijk de voor vertrek noodzakelijke documenten te verstrekken.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.1 Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag, voor zover thans van belang, moeten de bevoegde autoriteiten van de ontvangende Staat de consulaire post van de zendstaat onverwijld ervan in kennis stellen, dat binnen zijn ressort een onderdaan van die Staat is gearresteerd, gevangengenomen of in voorarrest is geplaatst of op enigerlei andere wijze in verzekerde bewaring wordt gesteld, indien de betrokkene zulks verzoekt. Bovengenoemde autoriteiten dienen de betrokken persoon onverwijld van zijn rechten krachtens deze alinea in kennis te stellen.
4.1.2 Ingevolge artikel 5.5, tweede lid, van het Vb 2000 wordt, voor zover thans van belang, op verzoek van de vreemdeling van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.
4.2.1 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten onrechte niet is gewezen op het recht op consulaire bijstand. Onder verwijzing naar haar hiervoor aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 23 oktober 2005, is de rechtbank van oordeel dat deze schending de inbewaringstelling eerst onrechtmatig maakt, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Het Verdrag en de daarop gebaseerde rechtspraak van het Internationaal Gerechtshof, zoals door eiser aangehaald, staan aan een dergelijke belangenafweging niet in de weg. Voorts verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 juli 2008 (LJN: BD7521) waarin zij overweegt dat, indien de vreemdeling voorafgaand aan een verhoor als bedoeld in artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000 niet is gewezen op het recht zich bij het verhoor te doen bijstaan door een raadsman, alsnog een belangenafweging dient plaats te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan hier van een vergelijkbaar geval worden gesproken.
4.2.2 De rechtbank acht geen ruimte aanwezig om in de hierna te maken belangenafweging ook de belangen te betrekken die de verzendstaat heeft bij een ongestoorde uitoefening van het recht op consulaire bijstand. Indien de verzendstaat meent dat zijn belangen zijn geschonden door een schending van dit recht door de ontvangende staat, kan hij daartoe de geëigende (rechts)middelen aanwenden.
4.2.3 Verweerder betoogt dat de maatregel van bewaring wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen volgens verweerder blijkt uit het feit dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, veroordeeld is voor het plegen van een misdrijf, niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000, een vals document heeft gebruikt en geen middelen van bestaan heeft. Voorts heeft verweerder gewezen op de criminele antecedenten van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat deze met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De stelling van eiser dat (het onderzoek naar) zijn uitzetting bespoedigd had kunnen worden indien hij was gewezen op het recht op consulaire bijstand, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
4.3 Niet betwist is dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
4.4 Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld teneinde de uitzetting van eiser te realiseren. Verweerder is op 1 augustus 2008 met de uitzetting van eiser begonnen middels het starten van een Dublin-claim. Op 8 augustus 2008 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en de is de lp-aanvraag verstuurd naar de lp-kamer.
4.5 Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
4.6 Het beroep is ongegrond.
4.7 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.8 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
recht doende:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, en door deze en mr. J.H.J. Baarsma-Reuchlin, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 25 augustus 2008.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: