ECLI:NL:RBSGR:2008:BF1414

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/900364-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door meerdere verdachten met vrijspraak voor poging tot moord en doodslag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 september 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte B., die samen met drie medeverdachten betrokken was bij een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer O. De feiten vonden plaats op 27 mei 2008, toen het slachtoffer door de verdachten werd aangevallen en fors werd geslagen en geschopt, zelfs nadat hij op de grond lag. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor medeplegen van een poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat deze kwalificatie te zwaar was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat het slachtoffer ernstig letsel had opgelopen of dat er sprake was van voorbedachten rade. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord en doodslag, maar achtte het medeplegen van zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachten gezamenlijk optraden en dat het slachtoffer verwondingen had opgelopen die ernstiger hadden kunnen zijn. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een gevangenisstraf van 2 weken, die niet ten uitvoer zou worden gelegd onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende 2 jaar niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer O. van € 1.148,49, vermeerderd met wettelijke rente, en werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank benadrukte de impact van dergelijke geweldsdelicten op slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900364-08
's-Gravenhage, 19 september 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B.],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 september 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Kazzaz - de Hoog, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. I.J.E.H.C. Degeling heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.260,99, subsidiair 41 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [O.].
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft feit 1 gekwalificeerd als het medeplegen van een poging tot moord. De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde kwalificatie te zwaar is. Hoewel in beginsel een klap of schop tegen het hoofd van iemand onder omstandigheden tot deze kwalificatie kan leiden, wordt daarmee naar het oordeel van de rechtbank mogelijk in dit geval geen recht gedaan aan hetgeen is voorgevallen.
Niet duidelijk is geworden waar het slachtoffer is geschopt dan wel geslagen en met welke kracht.
De medische informatie wijst er in ieder geval niet op dat het slachtoffer tegen zijn hoofd is geschopt dan wel geslagen. Het gevecht heeft zeer kort geduurd en het slachtoffer heeft daarbij slechts geringe verwondingen opgelopen.
Reeds daarom dient eveneens vrijspraak te volgen voor de impliciet telastgelegde poging doodslag.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook niet gesteld kan worden dat er sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Verdachte werd gebeld door [D.] die hem vertelde dat hij naar een bepaalde locatie moest komen. Op de vraag van verdachte waarom dit moest, werd niet gereageerd. Verdachte wist dan ook niet wat er aan de hand was. Naar het oordeel van de rechtbank had hij geen voornemen om een misdrijf te plegen. Daarbij blijkt ook niet dat er voorafgaand aan de mishandeling kalm beraad en rustig overleg heeft plaatsgevonden.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Uit de voorhanden bewijsmiddelen leidt de rechtbank, mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting, het navolgende af. Verdachte werd op 27 mei 2008 gebeld door [D.] met de mededeling dat hij snel naar Schiedam moest komen. Verdachte zat op dat moment met nog 2 andere jongens in de auto van zijn vader, een grijze Volkswagen Golf. Hierop is verdachte met de 2 jongens naar [D.] gereden. Onderweg werd hij weer door [D.] gebeld, die zei dat hij bij de Texaco langs de snelweg A13 stond.
Het slachtoffer [O.] heeft verklaard dat hij, bij het benzinestation aangekomen, een grijze Volkswagen Golf type 4 zag staan met daarin 3 personen. Aan deze personen vroeg hij of zij hem gebeld hadden. De chauffeur van de auto was van Turkse afkomst. Vast staat dat het de auto met de drie verdachten betrof.
[O.] heeft verder verklaard dat hij niet alleen door [D.] is geslagen en geschopt, maar ook door diverse andere personen. Hij zei nog tegen hen: “kunnen jullie wel, 4 tegen 1?”. Toen [O.] na het gevecht opstond, zag hij dat de 3 andere personen naar de Volkswagen Golf renden.
Er zijn voorts – ter zitting vertoonde- beeldopnamen waarop te zien is dat, wanneer [D.] en [O.] aan het vechten zijn, er ineens 3 andere mannen komen aanrennen. [D.] heeft bovendien verklaard dat hij, terwijl hij aan het vechten is, [B.] (verdachte) aan ziet komen rennen. Hij herkent hem aan zijn postuur. [D.] verklaart voorts dat hij op de beeldopnamen ziet dat [B.] met een sprong op [O.] (slachtoffer) springt. Hij ziet dat [O.] meerdere klappen en trappen krijgt. Op de beeldopnamen is ook te zien dat, kort nadat de vechtpartij is afgelopen en de 3 mannen uit het beeld verdwenen zijn, een grijze Volkswagen Golf wegrijdt.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij [D.] met een man zag vechten, dat hij naar de mannen toe rende om ze uit elkaar te halen en dat hij, toen hij zag dat er 3 jongens aan kwamen, wegging omdat hij niet wilde vechten. De rechtbank legt deze verklaring, gelet op de aangifte van [O.], de verklaring van [D.] bij de politie en de beeldopnamen, als onaannemelijk ter zijde.
De rechtbank heeft vastgesteld, dat de drie medeverdachten gezamenlijk toesnelden, op het slachtoffer insloegen en schopten en vervolgens gezamenlijk wegrenden. Voor de rechtbank staat gelet op de verklaring van [D.] vast dat een van de verdachte [B.] was.
Dat [D.] van deze verklaring ter zitting afstand nam doet daaraan niet af. Ook aan de vertoonde beeldopnames ontleent de rechtbank tenminste de zeer sterke indruk dat de drie daarop gezamenlijk optredende personen inderdaad deze drie verdachten betroffen.
De rechtbank is, gelet op al het bovengenoemde, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft samen met drie van zijn vrienden het slachtoffer [O.] fors in elkaar geslagen en geschopt, ook nadat het slachtoffer op de grond gevallen was. Hierbij werd niet opgelet waar ze hem raakten. Zij hebben daarbij het slachtoffer verwondingen toegebracht die evengoed veel ernstiger hadden kunnen zijn. Naast de angst van het moment is niet uit te sluiten dat het slachtoffer hiervan ook psychisch nadelige gevolgen ondervindt. Naar de ervaring leert, plegen slachtoffers van dergelijke feiten daaronder nog geruime tijd te lijden. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan de in de maatschappij bestaande gevoelens van angst en onveiligheid. Ze zijn ingrijpend, hetgeen eveneens geldt voor de mensen die hier ongewild getuige van zijn geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 25 augustus 2008. Daar verdachte het tenlastegelegde ontkent te hebben gepleegd, kan de reclassering geen uitspraak doen over het recidive- en gevaarrisico. Er komen geen concrete risicofactoren naar voren. De indruk bestaat dat verdachte zijn leven op orde heeft, hetgeen wordt beaamd door zijn zus. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal tot gevolg hebben dat verdachte zijn opleiding niet kan voortzetten. Er zijn geen contra-indicaties voor een werkstraf.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2008. Blijkens dit uittreksel is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is.
De vordering van de benadeelde partij.
[O.], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.260,99.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post vernielde kleding, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten reiskosten, ziektekosten en verlies aan arbeidsvermogen, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 500, - toewijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.148,49.
Met bepaling dat indien en voor zover verdachtes mededaders [D.], [A.] en [P.] voormeld bedrag hebben betaald, veroordeelde van betaling zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 27 mei 2008 is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair en 4 tweede cumulatief bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.148,49, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [O.].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen poging zware mishandeling
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 210 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 105 (honderdenvijf) DAGEN;
in verzekering gesteld op: 4 juni 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 6 juni 2008,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 19 juni 2008,
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [O.], een bedrag van € 1.148,49, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.148,49, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [O.];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
Mrs. Quadekker, voorzitter,
Jacobs en Bastein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Den Braber, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2008.
Mr. Jacobs is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.