ECLI:NL:RBSGR:2008:BF1376

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758476-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drietal gewelddadige overvallen op coffeeshops met voorbereidingshandelingen voor een vierde overval

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 september 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een drietal gewelddadige overvallen op coffeeshops. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toepassen van grof geweld tijdens deze overvallen, waarbij hij onder andere een mes op de keel van een klant heeft gezet om controle te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in tegenstelling tot zijn medeverdachten, een meer faciliterende rol heeft gespeeld en niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Dit heeft geleid tot een lagere straf dan die van zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 14.797,84. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in aanmerking genomen bij het bepalen van de strafmaat. De verdachte heeft de overvallen gepleegd in een tijdsbestek van acht dagen, wat duidt op een patroon van gewelddadig gedrag dat gevoelens van onveiligheid in de maatschappij heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/758476-07
's-Gravenhage, 19 september 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 3],
geboren te [plaats] ([...]) op [datum] 1980,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Midden Holland,
Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 september 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. T.V. Seedorf, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich zes benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. P.A. Willemse heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem
bij dagvaarding onder 2 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van alle vorderingen van de benadeelde partijen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 12.254,84, subsidiair 91 dagen hechtenis ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6].
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelverweer met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de verklaring van getuige [getuige ] niet betrouwbaar kan worden geacht en niet voor het bewijs van de onder 1 ten laste gelegde feiten mag worden gebruikt. Daardoor is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Getuige [getuige ] heeft immers bij de politie (pag. 86 politieproces-verbaal) verklaard dat hij bij de deur van de coffeeshop drie daders heeft gezien. Daarnaast heeft hij verklaard dat de straatlantaarn die avond niet brandde. Bij de rechter-commissaris heeft deze getuige daarentegen verklaard dat hij twee daders heeft gezien en dat de straatlantaarn die avond wél brandde.
Uit het politiedossier blijkt dat er met getuige [getuige ] een enkelvoudige spiegelconfrontatie heeft plaatsgevonden, terwijl deze getuige bij de rechter-commissaris heeft verklaard meerdere daders achter de spiegel te hebben gezien. Voorts heeft de getuige bij de politie verklaard dat hij verdachte aan diens haardracht zou kunnen herkennen, terwijl verdachte niet zijn haar tot op zijn schouder droeg en evenmin een zwarte leren jas droeg, aldus de raadsvrouwe.
De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. De door getuige [getuige ] afgelegde verklaringen zullen niet tot het bewijs voor de onder 1 ten laste gelegde feiten worden gebezigd. Verdachte heeft zelf ter terechtzitting, bij de rechter-commissaris en de politie verklaard dat naast hem nog een tweetal personen betrokkenen was bij de overval op coffeeshop [A]. De verklaring van getuige [getuige] wordt in het licht van de verklaringen van verdachte verder niet relevant geacht voor de beoordeling van de onder 1 ten laste gelegde feiten.
Bewijsverweer met betrekking tot het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit en bewijsoverweging.
De raadsvrouwe heeft voorts - zakelijk weergegeven - betoogd dat voor voorbereidingshandelingen zoals onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd er sprake moet zijn van een acute gevaarzetting. Daarvan is bij dit feit nooit sprake geweest, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat coffeeshops op het tijdstip waarop naar coffeeshop [C] is gereden door verdachte en zijn medeverdachten al zijn gesloten. De opzet van verdachte kan daarom nooit op het medeplegen van een overval gericht zijn geweest, aldus het betoog van de raadsvrouwe.
Dit verweer wordt verworpen. Dat de coffeeshop dicht was, is weliswaar van betekenis voor het onder 2 primair tenlastegelegde feit, het doet echter niet af aan het bewijs van de subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit het volgende.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn twee mededaders telecomwinkel '[telecomwinkel]', althans [telecomwinkel], gelegen aan de [adres] te Den Haag, is binnengegaan, terwijl zij alle drie een bivakmuts droegen en verdachte wist dat zijn mededaders beiden een pistool bij zich hadden. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er bij de overval geweld zou worden gebruikt of de in de winkel aanwezige mensen met vuurwapens zouden worden bedreigd. De rechtbank acht derhalve de opzet van verdachte, zij het in voorwaardelijke zin, op het medeplegen van diefstal met geweld of bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, eerste en tweede cumulatief, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmaatverweer met betrekking tot de onder 3 en 4 ten laste gelegde feit.
De raadsvrouwe van verdachte heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte onder psychische druk van zijn mededaders stond ten tijde van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Hierdoor heeft hij zich niet aan de overvallen kunnen onttrekken. Hoewel deze druk evenwel niet zodanig is geweest dat verdachte zijn wil niet meer vrijelijk kon bepalen, dient met deze omstandigheid rekening te worden gehouden bij de hoogte van de op te leggen straf, aldus de raadsvrouwe.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat het aandeel van verdachte bij de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten geringer is geweest dan dat van mededaders [verdachte 1] en [verdachte 2].
Daarbij acht de rechtbank het - mede gelet op de wijze waarop deze twee medeverdachten zich bij de politie hebben gepresenteerd - niet uitgesloten dat op verdachte inderdaad een psychische druk is uitgeoefend door deze mededaders.
Anderzijds is uit het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de verklaringen van verdachte, niet aannemelijk geworden dat verdachte zich door die psychische druk niet aan de overvallen heeft kunnen onttrekken. Verdachte moet dan ook geheel verantwoordelijk worden gehouden voor zijn eigen handelen.
Zoals hierna zal worden overwogen, zal deze omstandigheid in die zin tot uitdrukking komen in de hoogte van de op te leggen straf, dat deze naar verhouding lager zal zijn dan de straf die aan deze twee medeverdachten zal worden opgelegd.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een drietal overvallen waarbij grof geweld is toegepast, alsmede aan voorbereidingshandelingen voor een vierde overval. Enkele van de slachtoffers die ter plaatse van de overvallen locaties aanwezig waren zijn met kracht met een vuurwapen geslagen waardoor verwondingen zijn ontstaan waarvan een aantal gehecht moest worden. In één geval is zelfs blijvend letsel toegebracht in de vorm van een litteken.
Wat de daders van deze overvallen zwaar valt aan te rekenen is, dat voor het toegepaste geweld geen enkele aanleiding bestond. De door hen in het leven geroepen situatie was van de aanvang af zeer bedreigend door het tonen van vuurwapens en het uiten van dreigende taal. In alle gevallen werd door de slachtoffers in het geheel geen verzet geboden; zij maakten aanstonds duidelijk dat ook verder van hen geen enkel verzet te verwachten viel, onder meer door te voldoen aan hen door de daders gegeven opdrachten, zoals het gaan liggen op de grond. Niettemin zijn de slachtoffers, nadát de daders de situatie als gevolg van hun dreigend optreden reeds volledig onder controle hadden, ernstig mishandeld. Het wordt verdachte voorts in het bijzonder aangerekend dat hij een mes op de keel heeft gezet van een klant van coffeeshop [B] teneinde deze man onder controle te houden tijdens de overval.
Het moeten doormaken van een dergelijke ervaring heeft, naar ook feitelijk uit de van de slachtoffers verkregen informatie is gebleken, bij hen een geestelijk trauma te weeg gebracht. Het is geheel begrijpelijk dat zij, juist door het toegepaste geweld nadat zij zich reeds hadden overgegeven, ernstig voor hun leven hebben gevreesd. Aannemelijk is dat zij een groot deel van hun verdere leven, zo al niet hun gehele verdere leven, de gevolgen van deze traumatische ervaring met zich mee zullen moeten dragen.
Deze gevolgen hebben verdachte en zijn mededaders, met hun gedrag dat het volstrekt ontbreken van respect voor de geestelijke en lichamelijke integriteit van een ander in zich draagt, bewust op de koop toegenomen. Dat laatste blijkt mede uit de omstandigheid dat de ten laste van verdachte bewezenverklaarde overvallen in een tijdvak van acht dagen plaatsvonden, wat duidelijk maakt dat verdachte en zijn mededaders in het kennelijk welslagen van de eerste overval een aansporing hebben gezien om op dezelfde gewelddadige, op winstbejag gerichte en de gevoelens van hun slachtoffers niet ontziende, weg door te gaan.
Het plegen van dergelijke feiten wekt, niet alleen bij de slachtoffers, maar ook in de maatschappij als zodanig, gevoelens van onrust en onveiligheid op.
De veelheid en de ernst van bovenstaande feiten rechtvaardigen reeds oplegging van een gevangenisstraf van lange duur. Zoals hiervoor is overwogen, zal aan verdachte een lagere straf worden opgelegd dan aan medeverdachten [verdachte 1] en [verdachte 2]. Daartoe is mede redengevend dat verdachte behoudens de overval op coffeeshop [B] een overwegend faciliterende rol heeft gespeeld door op de uitkijk te staan en de 'vluchtauto' te besturen. Daarnaast heeft verdachte - anders dan deze medeverdachten - meer inzicht getoond in de strafwaardigheid van zijn handelen en wordt de kans op herhaling door de rechtbank lager ingeschat. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte - eveneens anders dan medeverdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] - niet eerder op relevante wijze met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij de bepaling van de precieze duur van die straf zijn tevens de persoonlijke omstandigheden van de verdachte van belang. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het betreffende verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, op 31 januari 2008 opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker]. Het daarin opgenomen strafadvies laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat uit het rapport naar voren komt dat de reclasseringswerker niet over alle ten laste gelegde feiten is ingelicht en daardoor onvoldoende in staat moet worden geacht om de ernst van de gepleegde delicten in volle omvang in te schatten.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
Na te noemen personen hebben zich ieder voor zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding voor na te melden bedrag:
[slachtoffer 3] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 4 ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 300,00;
[slachtoffer 1] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 4 ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 750,00;
[slachtoffer 2] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1, tweede cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 6.550,00;
[slachtoffer 5] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 3.700,00;
[slachtoffer 4] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 1.079,84;
[slachtoffer 6] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 2.218,00.
De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wegens materiële schade van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze vorderingen zijn namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en komen de rechtbank aanstonds niet onredelijk voor.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit en dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding onder 1, tweede cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6], voor zover deze betrekking hebben op materiële schade, respectievelijk de posten 'kasgeld', 'waarde voorraad' en 'bebloede kleding' op de vordering van [slachtoffer 5], de posten 'nieuwe autosleutels' en 'sleepkosten' op de vordering van [slachtoffer 4] en de posten 'afstandsbediening', 'kleding (bebloed)' en 'no-claim', van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze vorderingen zijn namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en komen de rechtbank aanstonds niet onredelijk voor.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat deze benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6], voor zover deze betrekking hebben op een bedrag respectievelijk van € 1.500,00; € 800,00 en € 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade tot die bedragen naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat deze benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 14.797,84.
Dit brengt mee, dat de verdachte (hoofdelijk) dient te worden veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij [slachtoffer 5] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering
heeft gemaakt, zijnde kosten rechtsbijstand, welke kosten de rechtbank aan de hand van de bij de vordering overgelegde declaratie begroot op € 357,= en de kosten die deze benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Dit brengt voorts mee, dat de verdachte (hoofdelijk) dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die deze benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bij dagvaarding onder 1, eerste en tweede cumulatief, en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.797,94 ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 46, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, eerste en tweede cumulatief, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1, eerste cumulatief, en 4:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 1, tweede cumulatief:
- afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
- voorbereiding van afpersing in vereniging en of diefstal met geweld in vereniging;
ten aanzien van feit 3:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 5 JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 07 december 2007;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 10 december 2007;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [slachtoffer 3], een bedrag van € 300,00;
- [slachtoffer 1], een bedrag van € 750,00;
- [slachtoffer 2], een bedrag van € 6.550,00;
- [slachtoffer 5], een bedrag van € 3.700,00;
- [slachtoffer 4], een bedrag van € 1.079,84;
- [slachtoffer 6], een bedrag van € 2.218,00;
zijnde totaal een bedrag van € 14.797,84;
veroordeelt de verdachte tevens (hoofdelijk) in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot deze uitspraak begroot op € 357,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte tevens (hoofdelijk) in de kosten door de overige benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [verdachte 1] en [verdachte 2] aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.797,84 ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 103 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doen vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doen vervallen.
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [verdachte 1] en [verdachte 2] aan de benadeelde partijen, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.J. de Bruijn, voorzitter,
mrs J.W. du Pon en V.F. Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2008
Mrs Du Pon en Milders zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.