ECLI:NL:RBSGR:2008:BF1375

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758541-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drietal gewelddadige overvallen op coffeeshops met ernstige verwondingen en beroving op straat

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 september 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een drietal gewelddadige overvallen op coffeeshops. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, gelet op de signalementen van de slachtoffers, degene was die het meeste geweld heeft toegepast, wat resulteerde in ernstige verwondingen bij de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte een voetganger beroofd op straat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen inzicht had in de verwerpelijkheid van zijn daden en geen mededogen toonde voor zijn slachtoffers. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld en kreeg een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding op € 14.797,84 werd vastgesteld. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die geestelijk trauma hebben opgelopen door de gewelddadige overvallen. De rechtbank achtte de kans op herhaling groot en vond een lange gevangenisstraf noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/758541-07
's-Gravenhage, 19 september 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 2],
geboren te [plaats] ([...]) op [datum] 1986,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden, Penitentiair Complex Scheveningen,
Huis van Bewaring, Unit 2 te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 september 2008 en 5 september 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. A. Jankie, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting van 4 september 2008 verschenen en gehoord.
Er hebben zich zes benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. P.A. Willemse heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van alle vorderingen van de benadeelde partijen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 12.254,84, subsidiair 91 dagen hechtenis ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6].
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Verweer inzake de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
De raadsvrouwe heeft zich ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering is iemand verdachte als uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit is ontstaan.
Aan dat redelijk vermoeden heeft het openbaar ministerie CIE-informatie en M-meldingen ten grondslag gelegd. Verdachte is op onduidelijke gronden als verdachte aangemerkt. Een objectiveerbaar vermoeden daarvoor ontbreekt. Voorts is verdachte onderworpen aan een telecommunicatieonderzoek en stelselmatige observatie. Ook in dat verband is vereist dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Uit niets blijkt waarom deze inbreuken op de persoonlijke belangen van verdachte gerechtvaardigd waren. Zowel de aanhouding van verdachte als het telecommunicatieonderzoek en de stelselmatige observatie zijn daarom onrechtmatig geweest, zodat de officier van justitie wegens onbevoegd optreden jegens verdachte niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Subsidiair dienen de resultaten van het telecommunicatieonderzoek en de stelselmatige observatie uitgesloten te worden van het bewijs, meer subsidiair dient verdachte een korting op zijn straf te krijgen, aldus - zo begrijpt de rechtbank - heeft de raadsvrouwe bedoeld te betogen.
De rechtbank overweegt het volgende.
- Uit politieonderzoek is gebleken dat er bij de overval op coffeeshop [A] (feit 1) op 15 november 2007 een telefoon is weggenomen die op 25 november 2007 werd gebruikt met een simkaart van [verdachte 3]. Het nummer van die kaart is vanaf 26 november 2007 afgeluisterd. Gebleken is dat er vaak naar een nummer werd gebeld, dat in gebruik was bij [verdachte 1].
- Uit navraag bij de herkenningsdienst van politie Haaglanden is gebleken dat [verdachte 3] relaties onderhield met [verdachte 1] en met verdachte.
- De bij de politie bekende signalementen van [verdachte 1] en verdachte bleken volgens de herkenningdienst van politie Haaglanden aan te sluiten bij de aangevers bekende signalementen.
- Voorts bleek dat zowel [verdachte 1] als verdachte in de registers veelvuldig voorkomen ter zake van gewelds- en vermogensdelicten, terwijl ten aanzien van [verdachte 1] bekend was dat hij eerder de modus operandi 'slaan met een pistool' heeft gebezigd.
- Op 27 november 2007 is door de CIE in een proces-verbaal gerelateerd dat [verdachte 1] en [verdachte 2] (de politie begreep: [verdachte 2]) alletwee in het bezit zijn van een pistool en dat zij kort geleden een gewapende overval hebben gepleegd op een koffieshop met Hindoestanen in de buurt van het [...].
Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende redengevend voor een bevel tot het afluisteren van telecommunicatie van verdachte zoals is getoetst door de rechter-commissaris van deze rechtbank. Vanaf 28 november 2007 is het telefoonnummer van verdachte afgeluisterd.
- Op 28 november 2007 is bij de politie Haaglanden via de landelijke telefonische meldlijn Meld Misdaad Anoniem een anonieme melding binnengekomen, dat er in de eerste twee - drie weken van november 2007 twee of drie roofovervallen zijn geweest op koffieshops in Den Haag. Daarvan zijn twee locaties bekend: [B] en [A]. [verdachte 1] zou hierbij zijn betrokken.
- Op 29 november 2008 is via genoemde telefoonlijn binnen bij de politie Haaglanden een anonieme melding met dezelfde inhoud binnengekomen.
Bij deze stand van zaken is door de officier van justitie Willemse op 29 november 2008 een mondeling bevel observatie inzake artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering gegeven. Ook voor de uitoefening van deze bevoegdheid bestond naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettelijke basis. De observaties die vervolgens hebben plaatsgevonden - in het midden kan blijven of deze een stelselmatig karakter hadden - en waarover door de politie is gerelateerd, zijn voor het bewijs van de aan [verdachte 2] tenlaste gelegde feiten verder niet relevant. Verdachte is immers blijkens de observaties niet betrokken geweest bij de voorbereidingen omtrent de overval van coffeeshop [C] aan de [adres]. Niettemin bleek uit informatie die verder nog werd verkregen uit het telecommunicatieonderzoek dat er regelmatig telefonisch contact was tussen verdachte en zijn medeverdachten. Na de aanhouding van verdachte op 6 december, hebben de verdenkingen jegens hem zich vervolgens - mede door verklaringen van medeverdachte [verdachte 3] - verdicht.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, was er omtrent verdachte reeds een redelijk vermoeden van schuld. Van onrechtmatigheden zoals gesteld door de raadsvrouwe, is niet gebleken. De verweren worden verworpen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsverweren.
De raadsvrouwe heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat verdachte ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, aangezien het wettig en overtuigend bewijs voor deze feiten ontbreekt. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de verklaringen van medeverdachte [verdachte 3], die voor verdachte belastend zijn, om verschillende redenen niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
1) Deze medeverdachte, die de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, is vijf keer bij de politie gehoord, zonder dat daarbij een tolk Papiamento aanwezig is geweest, terwijl bij zijn zesde verhoor wel een tolk Papiamento aanwezig is geweest. De omstandigheid dat bij vijf verhoren van [verdachte 3] geen tolk aanwezig is geweest kan van invloed zijn geweest op de inhoud van de verklaringen, die tijdens die verhoren, zijn afgelegd.
2) Deze medeverdachte en verdachte stonden vanwege een kwestie met vrouwen niet op goede voet met elkaar.
3) [verdachte 3] probeert zijn aandeel bij de overvallen te verkleinen. Daardoor komt deze verklaring in een gekleurd daglicht te staan.
Overwogen wordt dat de eerste twee door de raadsvrouwe genoemde omstandigheden feitelijke grondslag ontberen. [verdachte 3] heeft zijn voor verdachte belastende verklaring bij de rechter-commissaris herhaald. Van een taalprobleem waardoor zijn aanvankelijke verklaringen bij de politie onjuist zouden kunnen zijn vastgelegd, is niet gebleken. Van een conflict dat ten grondslag zou liggen aan een jegens verdachte belastende verklaring door [verdachte 3], is ook niet gebleken. Met de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat [verdachte 3] er weliswaar belang bij had om zijn aandeel bij de overvallen te verkleinen. Niet gebleken is, dat hij dat ten koste van verdachte heeft gedaan. De uiteenlopende signalementen van beide verdachten staan daaraan overigens in de weg. Aangezien de verklaringen van [verdachte 3] op een groot aantal punten verifieerbaar juist bleken, is er geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [verdachte 3] omtrent de rol van verdachte te twijfelen.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, eerste en tweede cumulatief, 2 , 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, in de eerste plaats schuldig gemaakt aan een drietal overvallen waarbij grof geweld is toegepast. Enkele van de slachtoffers die ter plaatse van de overvallen locaties aanwezig waren, zijn met kracht met een vuurwapen geslagen waardoor verwondingen zijn ontstaan waarvan een aantal gehecht moest worden. In één geval is zelfs blijvend letsel toegebracht in de vorm van een litteken.
Wat de daders van deze overvallen zwaar valt aan te rekenen is, dat voor het toegepaste geweld geen enkele aanleiding bestond. De door hen in het leven geroepen situatie was van de aanvang af zeer bedreigend door het tonen van vuurwapens en het uiten van dreigende taal. In alle gevallen werd door de slachtoffers in het geheel geen verzet geboden; zij maakten aanstonds duidelijk dat ook verder van hen geen enkel verzet te verwachten viel, onder meer door te voldoen aan hen door de daders gegeven opdrachten zoals het gaan liggen op de grond. Niettemin zijn de slachtoffers, nadát de daders de situatie als gevolg van hun dreigend optreden reeds onder controle hadden, ernstig mishandeld.
Het moeten doormaken van een dergelijke ervaring heeft, naar ook feitelijk uit de van de slachtoffers verkregen informatie is gebleken, bij hen een geestelijk trauma te weeg gebracht. Het is geheel begrijpelijk dat zij, juist door het toegepaste geweld nadat zij zich reeds hadden overgegeven, ernstig voor hun leven hebben gevreesd. Aannemelijk is dat zij een groot deel van hun verdere leven, zo al niet hun gehele verdere leven, de gevolgen van deze traumatische ervaring met zich mee zullen moeten dragen. Deze gevolgen hebben verdachte en zijn mededaders, met hun gedrag dat het volstrekt ontbreken van respect voor de geestelijke en lichamelijke integriteit van een ander in zich draagt, bewust op de koop toegenomen. Dat laatste blijkt mede uit de omstandigheid dat de ten laste van verdachte bewezenverklaarde overvallen in een tijdvak van acht dagen plaatsvonden, wat duidelijk maakt dat verdachte en zijn mededaders in het kennelijk welslagen van de eerste overval een aansporing hebben gezien om op dezelfde gewelddadige, op winstbejag gerichte en de gevoelens van hun slachtoffers niet ontziende, weg door te gaan.
De rechtbank rekent het verdachte meer in het bijzonder aan dat hij, gelet op de door de slachtoffers gegeven signalementen, van de daders degene moet zijn geweest die feitelijk het meeste geweld (resulterend in te hechten verwondingen) heeft toegepast.
Het plegen van dergelijke feiten wekt, niet alleen bij de slachtoffers, maar ook in de maatschappij als zodanig, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Dat laatste geldt zo mogelijk nog meer voor de tevens ten laste van verdachte bewezenverklaarde beroving van een voetganger die zich op de openbare weg bevond. Het op straat overvallen van een willekeurige voorbijganger en deze met toepassing van geweld en bedreiging met geweld beroven van -onder meer- zijn mobiele telefoon is bij uitstek een feit dat door zijn brutaliteit en grofheid de gemiddelde burger de indruk zal geven dat het niet meer mogelijk is zich veilig op straat te begeven. Ook feitelijk hebben verdachte en zijn mededader in dit geval het recht op privacy en veiligheid van het slachtoffer volledig ondergeschikt gemaakt aan hun eigen zucht naar geldelijk gewin.
De veelheid en de ernst van bovenstaande feiten rechtvaardigen reeds oplegging van een gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling van de precieze duur van die straf zijn tevens de persoonlijke omstandigheden van de verdachte van belang. Daaromtrent wordt het volgend overwogen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op geen enkele wijze is gebleken dat bij verdachte enig inzicht bestaat in het verwerpelijke van zijn handelingen, laat staan dat er bij hem sprake is van enig mededogen met zijn slachtoffers. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte op 29 juni 2007 ter zake van onder meer diefstal met geweld is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat thans een straf behoort te worden opgelegd waarbij de meest in aanmerking komende strafdoelen vergelding en preventie zijn. Met preventie beoogt de rechtbank, bescherming van de maatschappij tegen herhaling van de in deze zaak bewezen geachte misdrijven of het plegen soortgelijke ernstige misdrijven. De kans op herhaling wordt door de rechtbank immers als groot ingeschat. De bescherming van de maatschappij wordt in dit geval slechts gewaarborgd door het opleggen van een gevangenisstraf van zeer lange duur.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
Na te noemen personen hebben zich ieder voor zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding voor na te melden bedrag:
[slachtoffer 3] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 300,00;
[slachtoffer 1] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 750,00;
[slachtoffer 2] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1, tweede cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 6.550,00;
[slachtoffer 5] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 3.700,00;
[slachtoffer 4] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 1.079,84;
[slachtoffer 6] ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 2.218,00.
De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wegens materiële schade van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze vorderingen zijn namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en komen de rechtbank aanstonds niet onredelijk voor.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit en dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding onder 1, tweede cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6], voor zover deze betrekking hebben op materiële schade, respectievelijk de posten 'kasgeld', 'waarde voorraad' en 'bebloede kleding' op de vordering van [slachtoffer 5], de posten 'nieuwe autosleutels' en 'sleepkosten' op de vordering van [slachtoffer 4] en de posten 'afstandsbediening', 'kleding (bebloed)' en 'no-claim', van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze vorderingen zijn namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en komen de rechtbank aanstonds niet onredelijk voor.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat deze benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6], voor zover deze betrekking hebben op een bedrag respectievelijk van € 1.500,00; € 800,00 en € 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade tot die bedragen naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat deze benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 14.797,84.
Dit brengt mee, dat de verdachte (hoofdelijk) dient te worden veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij [slachtoffer 5] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering
heeft gemaakt, zijnde kosten rechtsbijstand, welke kosten de rechtbank aan de hand van de bij de vordering overgelegde declaratie begroot op € 357,= en de kosten die deze benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Dit brengt voorts mee, dat de verdachte (hoofdelijk) dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die deze benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1, eerste en tweede cumulatief, en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.797,94 ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, eerste en tweede cumulatief, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1, eerste cumulatief, 3 en 4:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 1, tweede cumulatief:
- afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 10 JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 07 december 2007;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 10 december 2007;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [slachtoffer 3], een bedrag van € 300,00;
- [slachtoffer 1], een bedrag van € 750,00;
- [slachtoffer 2], een bedrag van € 6.550,00;
- [slachtoffer 5], een bedrag van € 3.700,00;
- [slachtoffer 4], een bedrag van € 1.079,84;
- [slachtoffer 6], een bedrag van € 2.218,00;
zijnde totaal een bedrag van € 14.797,84;
veroordeelt de verdachte tevens (hoofdelijk) in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot deze uitspraak begroot op € 357,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte tevens (hoofdelijk) in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [verdachte 1] en [verdachte 3] aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.797,84 ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 103 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doen vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doen vervallen.
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [verdachte 1] en [verdachte 3] aan de benadeelde partijen, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs R.J. de Bruijn en V.F. Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2008
Mrs Du Pon en Milders zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.