ECLI:NL:RBSGR:2008:BF1055

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/45374, 07/45375
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij mvv-aanvraag in het licht van de veiligheidssituatie in Irak

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 9 september 2008, wordt de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd behandeld. Eiser, van Iraakse nationaliteit, heeft in 1997 samen met zijn familie naar Nederland gevlucht en heeft geen familie of banden meer in Irak. De rechtbank oordeelt dat de veiligheidssituatie in Centraal-Irak zo slecht is dat een categoriaal beschermingsbeleid geldt. Dit heeft gevolgen voor de vraag of eiser kan worden verplicht om naar Irak terug te keren om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op basis van de hardheidsclausule. Eiser heeft betoogd dat hij niet kan terugkeren naar Irak, noch naar een buurland, om daar een mvv-aanvraag in te dienen, gezien de grote aantallen vluchtelingen en de onzekere situatie in die landen. De rechtbank concludeert dat de veiligheidssituatie in Irak en de persoonlijke omstandigheden van eiser van belang zijn bij de beoordeling van de hardheidsclausule. Het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep heeft beslist.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 07/45374 (beroep) en AWB 07/45375 (voorlopige voorziening)
V-nr: 200.607.7058
inzake:
[eiser], geboren op [1979], van Iraakse nationaliteit, wonende te Nederhorst den Berg, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. T.L. Tan, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Celikhal, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 10 mei 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 9 februari 2006 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “conform beschikking Minister” afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 22 november 2007 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen 28 dagen moet verlaten.
2. Op 4 december 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep
1.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. Voorts kan de Minister, ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). Gelet op de bedoeling van de wetgever hoeft verweerder slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
2. Niet is in geschil dat eiser niet beschikt over een geldige mvv en dat hij niet behoort tot één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën vreemdelingen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Partijen worden slechts verdeeld gehouden over de vraag of eiser in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de eerder genoemde hardheidsclausule. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat het mvv-vereiste de enige afwijzingsgrond is die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
3.1. Verweerder heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Eisers beroep op de slechte veiligheidssituatie in Irak is een asielgerelateerd argument dat in de onderhavige reguliere procedure geen rol kan spelen. Relevant is dat voor eiser de mogelijkheid aanwezig is om een mvv aan te vragen, hetzij in Irak, hetzij in één van de buurlanden, te weten Syrië en Turkije. Ook het beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan niet slagen. Bij tegenwerping van het mvv-vereiste is slechts plaats voor een beperkte toetsing van artikel 8 van het EVRM, nu deze tegenwerping in beginsel slechts leidt tot een tijdelijke scheiding van eiser en zijn hier te lande verblijvende familieleden.
3.2. Eiser heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van zodanig uitzonderlijke feiten en omstandigheden dat hij op grond van de hardheidsclausule zou moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Eiser verblijft hier sedert 1997 en al zijn hier te lande verblijvende familieleden hebben inmiddels een verblijfsvergunning gekregen. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij terugkeert naar Irak om aldaar een mvv aan te vragen, gelet op de veiligheidssituatie aldaar. Eiser kan evenmin in één van de buurlanden van Irak een mvv-procedure starten. Deze landen hebben immers reeds grote aantallen vluchtelingen uit Irak opgenomen. Bovendien zijn deze landen niet gehouden om eiser tot hun grondgebied toe te laten. Eiser beroept zich voorts op artikel 8 van het EVRM. Er is sprake van “more than normal emotional ties” tussen eiser en zijn hier te lande verblijvende familieleden.
4.1. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiser op de veiligheidssituatie niet een argument dat in de onderhavige procedure geen rol zou kunnen spelen. Eiser heeft niet aangegeven dat hij op die grond in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning, maar heeft verwezen naar de veiligheidssituatie in Irak in het licht van de vraag of van hem in redelijkheid verwacht kan worden dat hij naar Irak reist om aldaar een mvv-aanvraag in te dienen en de daaropvolgende procedure af te wachten. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het niet onmogelijk is in Bagdad een mvv aan te vragen en vervolgens de procedure in een buurland af te wachten. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van Centraal-Irak, waarin Bagdad ligt, de veiligheidssituatie dermate slecht is dat een categoriaal beschermingsbeleid geldt. Dit is een omstandigheid die in een asielprocedure aan de orde kan komen. Echter, dat houdt niet in dat deze omstandigheid niet ook in het kader van de beoordeling of de hardheidsclausule van toepassing is, een rol kan spelen. Niet valt in te zien waarom het feit dat de veiligheidssituatie in het gebied waar de mvv moet worden aangevraagd buitengewoon slecht is niet, net als alle overige omstandigheden van het geval, van belang zou kunnen zijn bij de vraag of de hardheidsclausule dient te worden toegepast. Daar komt bij dat eiser in 1997 samen met zijn familie naar Nederland is gevlucht, en onbetwist heeft gesteld in Irak geen familie of banden met andere daar verblijvende personen te hebben, waardoor eiser in een nog kwetsbaardere positie zou kunnen komen te verkeren. Verweerder had zich dienen af te vragen of, gezien alle omstandigheden van het geval, van eiser verlangd kan worden naar een dergelijk gebied terug te keren, al is het “slechts” voor het indienen van een mvv-aanvraag. Daaraan doet niet af dat eiser, zoals verweerder heeft gesteld, het verdere verloop van de mvv-procedure mogelijk vanuit een veiliger gebied of (buur)land zou kunnen afwachten. Gezien het voorgaande is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd
4.2. Vervolgens is aan de orde of van eiser kan worden verwacht dat hij naar een buurland van Irak reist om aldaar een mvv-aanvraag in te dienen en de procedure af te wachten. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerders stelling dat dit inderdaad mogelijk is gemotiveerd heeft betwist. Zo heeft eiser gewezen op de grote aantallen vluchtelingen van Iraakse afkomst die deze landen reeds hebben opgevangen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de betreffende landen niet gehouden zijn om hem tot hun grondgebied toe te laten. Ten slotte heeft eiser gewezen op de invallen die het Turkse leger heeft gedaan in Noord-Irak. Verweerder heeft in het bestreden besluit, noch ter zitting, nader gemotiveerd waarom eisers standpunt niet tot de conclusie leidt dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Ook op dit onderdeel is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--).
9. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de recht¬bank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
III. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 07/45374:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 07/45375:
- wijst het verzoek af;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 286,-- (zegge: tweehonderd en zesentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2008.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: LFF
Coll: ML
D: B
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.