ECLI:NL:RBSGR:2008:BF1053

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/30597
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling door politie op basis van onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 september 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan eiser, een vreemdeling van Palestijnse nationaliteit. Eiser was op 23 augustus 2008 in bewaring gesteld op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, zoals vastgesteld door een hoofdagent van de politie Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van de conducteur van de Nederlandse Spoorwegen, die eiser zonder geldig vervoersbewijs had aangetroffen, ontbrak. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de beschrijving van de bevindingen door de hoofdagent juist was en of de conducteur op basis van wettelijke bevoegdheden had gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van het proces-verbaal van de conducteur voor rekening en risico van de verweerder kwam. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank niet kon toetsen wat het voortraject was geweest dat aan de staandehouding door de hoofdagent voorafging. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd was met de wet, met name artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard en de bewaring werd opgeheven, ingaande op 9 september 2008.

Daarnaast kende de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 1345,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak voor de autoriteiten om de wettelijke procedures te volgen bij het opleggen van vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/30597
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] juli 1990, van (gestelde) Palestijnse nationaliteit, verblijvende in het detentiecentrum te Zaandam, eiser,
gemachtigde: mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. I.M. Bijvank, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 23 augustus 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 25 augustus 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 2 september 2008. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.L. Selmi, tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder is in de gelegenheid gesteld een proces-verbaal over te leggen van de conducteur die eiser, voorafgaand aan de vreemdelingrechtelijke staandehouding door de hoofdagent van politie, zonder geldig vervoersbewijs zou hebben aangetroffen in de trein. Bij faxbericht van 3 september 2008 heeft verweerder onder meer bericht dat het niet mogelijk is gebleken om een proces-verbaal van de betreffende conducteur over te leggen binnen de gestelde termijn. De gemachtigde van eiser heeft hierop gereageerd bij faxbericht van 4 september 2008. Verweerder en eiser hebben daarbij tevens toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 8 september 2007 gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - onder meer - aangevoerd.
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de onderbouwing van het redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser. Niet valt in te zien waarom het niet mogelijk zou zijn een proces-verbaal van de conducteur van de Nederlandse Spoorwegen (NS) over te leggen. Het ontbreken daarvan dient voor rekening en risico van verweerder te komen. De bewaring dient te worden opgeheven vanwege de onduidelijkheid aangaande de (on)rechtmatigheid van de door verweerder aan de dag gelegde vreemdelingenrechtelijke initiatieven.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Hoewel het niet mogelijk is een proces-verbaal van de conducteur van de NS over te leggen, blijkt uit het dossier voldoende op welke manier het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiser is ontstaan. Verweerder heeft daartoe onder andere verwezen naar het bij fax van 3 september 2008 overgelegde mutatieformulier van de desbetreffende hoofdagent van politie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 - voorover hier van belang - zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Het dossier bevat een proces-verbaal van 23 augustus 2008 van de hoofdagent van politie Amsterdam (kenmerk PL26SB/08-037308) waarin wordt vermeld dat eiser door hem op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is staande gehouden. Het proces-verbaal bevat onder meer de volgende passage:
“Het hiervoor genoemde redelijk vermoeden van illegaal verblijf was (…) gebaseerd op (…):
De vreemdeling werd aangetroffen door een conducteur van de Nederlandse Spoorwegen die had vastgesteld dat hij reisde zonder geldig vervoersbewijs (…). De verdachte kon zich niet identificeren. Een conducteur die de taal van de vreemdeling machtig was, vroeg hem naar zijn paspoort. De vreemdeling verklaarde geen paspoort meer te hebben. Hij verklaarde via Turkije achterin een vrachtwagen in Europa te zijn binnengekomen. En reeds 4 maanden illegaal in Brussel te zijn verbleven.“
De rechtbank stelt vast dat een proces-verbaal van de conducteur zelf ontbreekt, zodat niet is vast te stellen of de beschrijving van diens bevindingen door de hoofdagent van politie juist is en overeenkomt met hoe de conducteur zelf deze heeft ervaren. Bovendien blijkt uit voorgaand proces-verbaal niet of de conducteur naar aanleiding van zijn bevindingen actie heeft ondernomen jegens eiser en evenmin op basis van welke wettelijke bevoegdheden deze actie zou zijn genomen. Het door verweerder overgelegde mutatieformulier beschrijft slechts de bevindingen van de hoofdagent zelf en geeft dus evenmin duidelijkheid over het voortraject. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet kan toetsen wat het voortraject is geweest dat vooraf is gegaan aan de vreemdelingrechtelijke staandehouding door de hoofdagent van politie. Nu niet duidelijk is geworden wat de bevindingen van de conducteur zijn geweest en welke consequenties hij daaraan heeft verbonden op grond van welke wetgeving, kan niet worden uitgesloten dat vóórdat de hoofdagent van politie eiser bevoegdelijk heeft staandegehouden op grond van artikel 50 van de Vw 2000, de conducteur in strijd met artikel 50 van de Vw 2000 heeft gehandeld. Dit komt voor rekening en risico van verweerder.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet, met name artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Het beroep is gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven, ingaande op 9 september 2008.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en tot 31 augustus 2008 € 70,-- per dag en vanaf 1 september 2008 € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1345,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 9 september 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1345,-- (dertienhonderdvijfenveertig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zeshonderdvierenveertig), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E. van Wiggen - van der Hoek, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.