Eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder.
Derde partij: Facilitaire Stichting Gezondheidszorg Schiedam B.V.(FSG), vergunninghouder/belanghebbende.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 2 maart 2007 heeft verweerder onder toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan FSG voor het verbouwen en deels uitbreiden van een bestaande vleugel van het verpleegtehuis Bieslandhof tot medisch centrum aan de Beukenlaan 2 te Delft.
Bij besluit van 5 oktober 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften van 18 juli 2007, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 november 2007, ingekomen bij de rechtbank op 13 november 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het beroep is op 28 augustus 2008 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...]
Namens derde partij FSG is niemand verschenen.
Het bouwplan voorziet in de verbouw en uitbreiding van de bestaande vleugel van het verpleegtehuis Bieslandhof tot een medisch centrum. De uitbreiding bestaat uit een uitbouw aan de tuinzijde, waarin een apotheek wordt gevestigd. Aan de achterzijde wordt een nieuwe hoofdingang gecreëerd. Verder komt er aan die kant een nieuwe ruimte voor de huisartsen.
De bezwaren van eiser hebben vooral betrekking op hinder en overlast. De nieuwe hoofdingang aan de achterzijde, de toegangsweg naar het medisch centrum en de parkeergelegenheid grenzen direct aan zijn achtertuin. Volgens eiser zijn er niet voldoende voorwaarden aan de vrijstelling verbonden ter beperking van overlast en is er geen garantie dat de noodzakelijke voorzieningen, zoals een schutting en een groenstrook, worden getroffen.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c. dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Bieslandse bovenpolder”. Het betrokken perceel heeft de bestemming “Maatschappelijke doeleinden”. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met die bestemming bestemd voor gebouwen voor sociale, culturele, medische, educatieve en religieuze doeleinden, alsmede voor de bij deze gebouwen behorende bijgebouwen en parkeervoorzieningen.
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien de reeds bestaande overschrijding van het maximaal toegestane bebouwingspercentage verder wordt vergroot. Dit hangt samen met de geplande uitbouw ten behoeve van de apotheek, de uitkraging van de nieuwe hoofdingang en de vernieuwing van een bestaande ingang. Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO voor het bouwplan verleend.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) beleid vastgesteld. Dit beleid is vastgesteld in de “Nota Regels voor Ruimte” die op 15 maart 2005 in werking is getreden. In deze nota wordt verwezen naar een door GS vastgestelde lijst, waarbij voor een aantal limitatief opgesomde situaties op voorhand een verklaring van geen bezwaar wordt verleend. Ten tijde van het bestreden besluit gold de versie van de lijst met ingangsdatum 1 januari 2007. Volgens deze lijst gelden als situaties als vorenbedoeld, wat het stedelijke gebied betreft: het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aard (scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken en dergelijke). Onder “bouwen” wordt tevens verstaan het herbouwen, verbouwen, vernieuwen en uitbreiden.
Het bouwplan past binnen de situaties waarvoor verweerder krachtens de opgestelde lijst vrijstelling mag verlenen. Tevens is voldaan aan de randvoorwaarden die hieraan zijn verbonden.
De aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen zijn minder zwaar, naarmate de inbreuk van het bouwplan ten behoeve waarvan vrijstelling wordt verleend op de bestaande planologische situatie geringer is.
De vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO is in dit geval uitsluitend nodig omdat het toegestane bebouwingspercentage wordt overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat hierdoor sprake is van een ingrijpende planologische inbreuk.
Voor de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder verwezen naar het inmiddels door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan “Noord Oost”. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is al rekening gehouden met de eerdergenoemde overschrijding van het bebouwingspercentage die uit het bouwplan voortvloeit, reden waarom het bebouwingspercentage in het nieuwe bestemmingsplan is verhoogd naar 60%. De omvang van de uitbreiding valt binnen dit percentage.
Mede gelet op de beperkte inbreuk die het bouwplan maakt op het geldende planologische regime kan niet worden gezegd dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.
Eiser heeft aangevoerd dat het nieuwe medisch centrum overlast voor omwonenden zal veroorzaken, met name omdat dit centrum (veel) meer verkeersbewegingen op het terrein zal opleveren dan het bestaande verpleegtehuis.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierin terecht geen aanleiding gezien om de aangevochten vrijstelling en bouwvergunning te herroepen. Verweerder heeft aan de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat op het terrein een schutting met een hoogte van
2 meter dient te worden aangelegd ten einde het zicht op de parkeerplaatsen vanaf de woningen aan de Oude IJsbaan en gedeeltelijk vanaf de M. Strickhofstraat te onttrekken. Bovendien blijft de groenstrook van 3 meter breed die de scheiding vormt tussen het terrein van het medisch centrum en de naastgelegen woningen onaangetast. Deze groenstrook is in het nieuwe bestemmingsplan “Noord Oost” positief bestemd, zodat over het behoud daarvan meer zekerheid bestaat. Wat mogelijke geluidoverlast betreft heeft verweerder zich mogen baseren op de uitkomsten van een akoestisch onderzoek van het bureau Peutz, waaruit naar voren is gekomen dat mogelijke geluidoverlast als gevolg van een groter aantal verkeersbewegingen binnen de gestelde normen valt. Verder is nog in aanmerking genomen dat de apotheek slechts één keer per maand in de avonduren geopend zal zijn en dat deze service te zijner tijd door een andere locatie zal worden overgenomen.
Bovendien moet worden bedacht dat FSG in beginsel vrij is om het gebouw volgens de eigen voorkeur in te richten, en dat verplaatsing van de hoofdingang naar de achterzijde ook had kunnen worden verwezenlijkt zonder activiteiten waarvoor een bouwvergunning is vereist.
Voor zover niettemin sprake zou zijn van enige overlast of hinder heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat relatief meer gewicht toekomt aan het maatschappelijk belang dat met de realisering van dit medisch centrum wordt gediend. Dit belang is voldoende toegelicht, onder meer door te verwijzen naar het beleid van de centrale overheid, dat er op is gericht dat gemeenten in het kader van de gezondheidszorg ondersteuning moeten bieden bij het ruimtelijk inpassen van eerstelijnsvoorzieningen en de desbetreffende partijen moet samenbrengen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling heeft kunnen besluiten. De strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan is daarmee opgeheven. Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder op goede gronden de gevraagde bouwvergunning verleend.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft zich zonder nadere motivering aangesloten bij het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, terwijl verweerder ten overstaan van de commissie had toegezegd dat nadere voorschriften aan de vrijstelling zouden worden verbonden met het oog op het (verder) beperken van zicht- en lichthinder alsmede geluidoverlast.
Deze grief is terecht opgeworpen. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften, en beoogd om met inachtneming van dat advies te beslissen. Volstaan is evenwel met ongegrondverklaring van het bezwaar en instandlating van de aangevochten bouwvergunning en vrijstelling. Vast staat dat de toegezegde nadere aanscherping van de begripsaanduiding in de voorwaarden met betrekking tot de groene schutting, zulks met het oog op de licht- en zichtdichtheid van de schutting en het geluidwerende karakter ervan, niet heeft plaatsgevonden. Nu de Adviescommissie haar advies heeft opgesteld met inachtneming van die toezegging, kon verweerder de beloofde aanpassing of aanscherping van de vergunningvoorwaarden niet achterwege laten. Verweerder heeft dit ook erkend. Het bestreden besluit verdraagt zich in dat opzicht niet met artikel 7:12 van de Awb, waarin is voorgeschreven dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit - doch uitsluitend voor zover daarbij is nagelaten om een nadere voorwaarde aan de verleende vrijstelling te verbinden - dient te worden vernietigd. Verweerder dient, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank geeft verweerder daarbij in overweging om aan de vrijstelling (een) nadere voorwaarde(n) te verbinden zoals reeds was toegezegd.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, uitsluitend voor zover daarbij is nagelaten om een nadere voorwaarde aan de verleende vrijstelling te verbinden met betrekking tot de lichtdichtheid en zichtdichtheid van de schutting en het geluidwerende karakter ervan;
bepaalt dat verweerder een nieuw (althans aanvullend) besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de gemeente Delft het door eiser betaalde griffierecht, te weten € 143,- dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.L. Bolleboom.