RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 08/25708
V-nummer: [v-nummer]
Inzake:
eiser,
gemachtigde mr. L. Faouzi, advocaat te Zoetermeer,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op […]1961 en de Egyptische nationaliteit te bezitten.
2 Op 17 juli 2008 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 juli 2008 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd. Op 25 juli 2008 is de bewaring opgeheven en is eiser uitgezet naar Italië.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 juli 2008. Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven schriftelijk antwoord te geven op de door de rechtbank nader gestelde vragen.
4 Bij brief van 31 juli 2008 heeft verweerder schriftelijk gereageerd. Bij brief van 12 augustus 2008 heeft eiser hierop zijn reactie gegeven.
5 De zaak is hervat op 13 augustus 2008. Eisers gemachtigde is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd was met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten.
2 Eiser stelt dat bij een controle is gebleken dat hij nog een straf had openstaan. Niet gebleken is echter in welk wettelijk kader die controle heeft plaatsgevonden. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat hij over een verblijfsvergunning voor Italië beschikt, derhalve rechtmatig in het Schengengebied mag reizen en dus rechtmatig in zijn vrije termijn in Nederland verbleef. Voorts is eiser van mening dat de gronden van de bewaring zijn vrijheidsontneming niet rechtvaardigden. Eisers straf moet geacht worden te zijn geseponeerd. Daarenboven meldt niemand zich bij de korpschef, zodat deze grond onvoldoende zwaar weegt om hem tegen te werpen. Bovendien was eiser hier in zijn vrije termijn, zodat hij zich binnen drie dagen moest melden. Eiser beschikt over voldoende middelen van bestaan. Hij had een paar honderd euro op zak en heeft aangegeven zelf zijn terugreis te willen betalen. Er was geen sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Eiser beschikte immers over een geldig paspoort en een geldige verblijfsvergunning voor Italië. Hij was bereid zelf zijn ticket te betalen; hij kon dus gelijk vertrekken. Uitzetting door de Dienst Terugkeer & Vertrek zou een aantal dagen op zich hebben laten wachten, zodat niet gesproken kan worden van voortvarend handelen binnen een redelijke termijn. Bovendien hebben tijdens de strafrechtelijke detentieperiode geen uitzettingshandelingen plaatsgevonden, terwijl zijn achtergrond bekend was vanwege een eerdere inbewaringstelling. Eiser had direct na afloop van zijn strafrechtelijke detentie moeten worden uitgezet.
3 Verweerder betoogt dat niet van belang is in welk wettelijk kader eiser is gecontroleerd, nu sprake is van een strafrechtelijk voortraject. Verweerder voert voorts aan dat de vrije termijn vervalt zodra de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Ten aanzien van de gronden van de inbewaringstelling merkt verweerder het volgende op. Eiser is eerder op 20 februari 2008 in bewaring gesteld. Op 13 maart 2008 is de bewaring opgeheven en is eiser uitgezet naar Italië. Eisers strafrechtelijke veroordeling is eveneens op 13 maart 2008 onherroepelijk geworden. Dus bij terugkomst in Nederland is eiser eerst in strafrechtelijke detentie geplaatst. Voorts beschikte eiser over onvoldoende middelen van bestaan. Bij navraag bij de vreemdelingenpolitie bleek dat bij de fouillering voorafgaand aan de inbewaringstelling € 0,55 bij eiser is aangetroffen. Wat betreft het voortvarend handelen merkt verweerder op dat eiser volgens vaste jurisprudentie een inspanningsverplichting heeft. Eiser heeft niet aangevoerd dat hij in zijn belangen zou zijn geschaad. Eiser is op 17 juli 2008 uitgeplaatst naar het uitzetcentrum Rotterdam. Aldaar is op 21 juli 2008 het dossier binnengekomen. Op 22 juli 2008 is een vlucht aangevraagd. Op 23 juli 2008 is een akkoord voor die vlucht gekomen. Eiser is op 25 juli 2008 uitgezet naar Italië.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen.
4.2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Enkele uren nadat eiser Nederland was binnengekomen is hij gecontroleerd. Bij die controle bleek dat hij nog een gevangenisstraf had openstaan. Eiser heeft vervolgens deze straf van 25 juni 2008 tot 16 juli 2007 uitgezeten. Aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie is hij overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar opgehouden. Diezelfde dag is aan hem de maatregel van bewaring opgelegd.
4.2.2 Vaste jurisprudentie is dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken noch het verhandelde ter zitting kan echter worden afgeleid in welk kader voornoemde controle heeft plaatsgevonden. Dientengevolge kan ook niet worden vastgesteld of die controle heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 28 september 2007 (LJN: BB5258) moet het in een dergelijk geval ervoor worden gehouden dat de controle heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Van feiten en omstandigheden, die naar objectieve maatstaven, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren is evenwel niet gebleken, zodat de staandehouding krachtens voormeld artikel als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
4.2.3 Vaste jurisprudentie is eveneens dat de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling eerst onrechtmatig maakt, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Hoewel eiser na zijn onrechtmatige staandehouding eerst een gevangenisstraf heeft uitgezeten en pas daarna in vreemdelingenbewaring is gesteld, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank niettemin ruimte voor een dergelijke belangenafweging. Een andersluidend oordeel zou immers een niet te rechtvaardigen onderscheid maken tussen vreemdeling die na een onrechtmatige staandehouding direct in vreemdelingenbewaring wordt gesteld en de vreemdeling die na een onrechtmatige staandehouding, alvorens hij in vreemdelingenbewaring wordt gesteld, eerst nog een gevangenisstraf dient uit te zitten.
4.2.4 Verweerder betoogt dat de maatregel van bewaring wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen volgens verweerder blijkt uit het feit dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, veroordeeld is voor het plegen van een misdrijf, zich niet heeft aangemeld bij de korpschef en geen middelen van bestaan heeft. Daargelaten de omstandigheid dat eiser de juistheid van deze gronden heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat dit belang niet in redelijke verhouding staat tot de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift – waaronder het voorkomen van willekeurig overheidsoptreden – strekt. Bij afweging van de daarbij betrokken belangen is de maatregel dus van meet af aan niet gerechtvaardigd te achten.
4.3 Het beroep is derhalve gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
4.4 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige bewaring in een politiecel (van 16 juli 2008 tot 17 juli 2008) ten bedrage van € 95,- = € 95,- en 8 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 17 juli 2008 tot 25 juli 2008) ten bedrage van € 70,- = € 560,-. Het totale bedrag aan schadevergoeding komt daarmee op € 655,-.
4.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1.) Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 655,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, en door deze en mr. J.H.J. Baarsma-Reuchlin, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 20 augustus 2008.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.