ECLI:NL:RBSGR:2008:BF0808

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/25269
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenvergoeding na intrekking beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 augustus 2008 uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke kwestie. Eiser, een Myanmarese nationaliteit, was op 2 mei 2008 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eerder was een beroep tegen de oplegging van deze maatregel ongegrond verklaard. Eiser heeft hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 juli 2008 de maatregel opgeheven. Op 29 juli 2008 heeft eiser zijn beroep ingetrokken, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat, hoewel het bestuursorgaan niet aan het beroep tegemoet is gekomen, dit wel had gemoeten gezien de uitspraak van de AbRS. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van het beroep gelijkgesteld kan worden aan een situatie waarin het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder als in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten van eiser. De kosten zijn vastgesteld op € 322,--, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, en bekendgemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikelen 71 en 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/25269
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [1984], van (gestelde) Myanmarese nationaliteit, voorheen verblijvende in het Detentiecentrum te Zaandam, eiser,
gemachtigde: mr. drs. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 2 mei 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel is bij uitspraak van 21 mei 2008 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 juli 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) de aan eiser opgelegde maatregel ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 per 16 juli 2008 opgeheven.
Op 14 juli 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Op 29 juli 2008 heeft eiser onderhavig beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Op 1 augustus 2008 heeft verweerder daarop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en op grond van artikel 8:75a en artikel 8:54 van de Awb alsmede artikel 96 van de Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de rechtbank alleen aan een proceskostenveroordeling toekomt als de intrekking van het beroep plaatsvond wegens (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Of materieel sprake is van tegemoetkomen, moet van geval tot geval worden bezien.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het indienen van het onderhavige beroep nog niet was beslist op het hoger beroep gericht tegen de ongegrondverklaring van het eerste beroep. Anders dan verweerder heeft gesteld leidt dit niet tot het oordeel dat het onderhavige beroep prematuur is ingesteld. Artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, staat er niet aan in de weg dat een vervolgberoep wordt ingediend terwijl hoger beroep tegen de uitspraak op het eerste beroep nog aanhangig is. Onder de zinsnede ‘indien het beroep, bedoeld in artikel 94, ongegrond is verklaard’ moet worden begrepen de ongegrondverklaring door de rechtbank en niet (tevens) de beslissing op het daartegen ingediende hoger beroep.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser het onderhavige beroep heeft ingetrokken omdat de AbRS de aan eiser opgelegde maatregel vanaf de aanvang onrechtmatig heeft geacht. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze situatie te worden gelijkgesteld aan die bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Weliswaar is het bestuursorgaan niet aan het beroep tegemoet gekomen, maar daartoe was hij gelet op de uitspraak van de AbRS wel gehouden.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag, groot € 322,-- (zegge: driehonderd en tweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 27 augustus 2008 door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.