ECLI:NL:RBSGR:2008:BF0689

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/16050
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegging tot betaling van legesgelden als niet-appellabel besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar kreeg een aanzegging om leges te betalen. Eiser stelde dat deze aanzegging een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaarschrift onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de aanzegging tot betaling van leges geen zelfstandig appellabel besluit was. Volgens de rechtbank leidt het niet betalen van leges, conform artikel 24, lid 2 van de Vreemdelingenwet 2000, onherroepelijk tot een buiten behandeling stelling van de aanvraag. De legesvraag lost zich op in het besluit op de aanvraag, wat betekent dat de aanzegging niet als een besluit kan worden aangemerkt waartegen bezwaar en beroep openstaat.

De rechtbank overwoog verder dat de brief van 30 oktober 2006, waarin de leges werden aangezegd, geen rechtsgevolg had en dus niet voldeed aan de definitie van een besluit zoals vastgelegd in artikel 1:3 van de Awb. Eiser had ook aangevoerd dat de heffing van leges een rechtshandeling was, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de procedurele regels, waaronder het afzien van het horen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat de aanzegging tot betaling van leges geen zelfstandig appellabel besluit was.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 07/16050
V-nr: 130.512.7625
inzake:
[eiser], geboren op [1965], van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
Op 7 juni 2006 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een “EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn 2003/109/ EG" (Pb 2004 L 16, hierna: de Richtlijn). Bij brief van 30 oktober 2006, verzonden op 31 oktober 2006, heeft verweerder de ontvangst van voornoemde aanvraag bevestigd en eiser verzocht de voor de aanvraag verschuldigde leges te voldoen. Het op 2 november 2006 daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 15 maart 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Op 12 april 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2008. Eiser is ter zitting verschenen vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep spitst zich toe op de vraag of de aanzegging van verweerder bij brief van 30 oktober 2006 om de legesgelden te betalen een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb of een met een beschikking gelijk te stellen handeling van een bestuursorgaan in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 en dientengevolge een besluit is.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Hiertoe heeft verweerder - samengevat - het volgende aangevoerd. Het bezwaarschrift van eiser is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 30 oktober 2006 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb noch een handeling van een bestuursorgaan is, die ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gelijk is te stellen met een beschikking. De brief van 30 oktober 2006 heeft geen rechtsgevolg en er is mitsdien geen sprake van een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat. Er is geen sprake van rechtens relevante gevolgen met het heffen van leges, nu hiermee geen verandering in de rechtspositie van eiser is ontstaan.
Indien eiser de verschuldigde legesgelden niet zou hebben betaald, zou verweerder verplicht zijn geweest de aanvraag middels een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking buiten behandeling te stellen. Eerst als gevolg van een dergelijke beschikking zou het rechtsgevolg van het verzuim te voldoen aan een voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag zijn ingetreden.
Bovendien kan het heffen van de leges aan de orde komen in een tegen de inwilligende beschikking in te stellen rechtsmiddel. Ook kan eiser een verzoek tot restitutie van de leges indienen.
Van het horen van eiser kon worden afgezien op grond van artikel 7:3, onder a, Awb.
3. Eiser heeft in de beroepsgronden - samengevat - het volgende aangevoerd.
Het heffen van leges dient te worden aangemerkt als een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In de beslissing op bezwaar van 15 maart 2007 is niet gemotiveerd aan welke elementen van het begrip ‘besluit’ de brief van 30 oktober 2006 niet voldoet. Eiser verwijst naar de uitspraak van 11 april 2008 (AWB 07/18755) van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanzegging tot betaling van de leges een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Verweerder is niet consistent in zijn besluiten. In de zaak die tot bovengenoemde uitspraak heeft geleid heeft verweerder het bezwaarschrift tegen de heffing van leges wel ontvankelijk geacht en is het bezwaarschrift vervolgens ongegrond verklaard.
Ook wanneer verweerder gevolgd zou worden in zijn standpunt dat de heffing van de leges geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, is het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De heffing van de leges is een met een beschikking gelijk te stellen handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Immers, door eiser te kwalificeren als legesplichtige vreemdeling, wordt het betalen van de leges een voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
Ten slotte heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiser. Verweerder had toepassing moeten geven aan artikel 7:2 van de Awb. Het bezwaarschrift en de motivering daarvan bevatten nieuwe informatie en argumenten tegen de primaire beslissing. Het lag op de weg van verweerder eiser de gelegenheid te geven zich uit te laten over het voorlopige oordeel van verweerder.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling, in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door de Minister te geven regels, leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
4.2. De Minister heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt bij artikel 3.34g van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000).
4.3. Blijkens paragraaf B1/9.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) verzorgt KPMG het versturen van acceptgiro’s en het innen van de leges voor aanvragen.
4.4. De vreemdeling wordt voorafgaand aan de behandeling van de aanvraag in de gelegenheid gesteld de gevraagde leges te voldoen. Bij gebreke van betaling is verweerder, op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 gehouden om de aanvraag buiten behandeling te laten.
Het niet betalen van leges, leidt, gelet op dit artikel, onherroepelijk tot een buiten behandeling stelling van de aanvraag. Aldus lost de legesvraag zich op in het besluit op de aanvraag, of dat nu een besluit tot buiten behandelingstelling is dan wel een inhoudelijk besluit op de aanvraag. Om die reden is de aanzegging om leges te betalen niet zelfstandig appellabel. De vreemdeling kan, indien hij de leges niet heeft betaald, een rechtsmiddel aanwenden tegen de buiten behandelingstelling van de aanvraag; indien hij de leges wel heeft betaald, kan hij een rechtsmiddel instellen tegen de inwilliging van de aanvraag op de grond dat ten onrechte (te hoge) leges zijn geheven.
4.5 Anders dan deze rechtbank en zittingsplaats heeft overwogen in de uitspraak van 11 april 2008 (AWB 07/18755), komt de rechtbank derhalve tot het oordeel dat de brief van 30 oktober 2006 niet een besluit is. Verweerder heeft dan ook het bezwaarschrift van 2 november 2006 op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 7:3, onder a, van de Awb heeft kunnen afzien van het horen van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarom dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Hetgeen door partijen overigens is aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
7. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/16050
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Wielen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2008.
De griffier
De voorzitter
De griffier is buiten staat te tekenen.
Afschrift verzonden op:
Conc: JW
Coll:
D: B
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.