ECLI:NL:RBSGR:2008:BF0167

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/28545
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 augustus 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de bewaring van eiser, een Liberiaanse nationaliteit, die op 14 mei 2008 in bewaring was gesteld. Eiser had eerder al een beroep ingesteld tegen de bewaring, dat ongegrond was verklaard op 1 augustus 2008. De rechtbank moest nu beoordelen of het voortduren van de bewaring rechtmatig was sinds het sluiten van het onderzoek in de eerdere zaak. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was, verwijzend naar een verklaring van de consul van de Liberiaanse ambassade te Brussel, waarin werd aangegeven dat er geen laissez-passer (LP) zou worden verstrekt in geval van niet-vrijwillige terugkeer. Eiser betwistte ook de echtheid van een brief van de ambassadrice van Liberia, waarin werd verzocht de eerdere verklaring als ongeldig te beschouwen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van verweerder, die ter zitting waren gegeven, voldoende waren om aan de echtheid van de LP geen twijfels te hechten. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de originele LP ter verificatie op te vragen en dat er geen bewijs was voor het ontbreken van zicht op uitzetting. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/28545
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [1960],
van Liberiaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0110.03.8018,
thans verblijvende in het uitzetcentrum te Rotterdam,
raadsman mr. W.P.R. Peeters,
eiser;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mw. J. Harkema-Kloosterman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 7 augustus 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 augustus 2008. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Op 14 mei 2008 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 1 augustus 2008 (Awb 08/25271) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 1 augustus 2008 in die zaak.
Eiser heeft gesteld dat zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser verwijst daarbij naar een verklaring van de consul van de Liberiaanse ambassade te Brussel van 26 juni 2008, waaruit blijkt dat in geval van niet-vrijwillige terugkeer geen laissez-passer (LP) wordt verstrekt. Vervolgens zou de ambassadrice van Liberia op 17 juli 2008 aan D.G.J. Fabius, generaal-majoor van de Koninklijke Marechaussee, een brief hebben verzonden waarin zij verzoekt de brief van 26 juni 2008 als onbestaand en ongeldig te beschouwen. Eiser stelt redenen te hebben om te twijfelen aan de echtheid van laatstgenoemde brief. Zo verschilt het briefhoofd van de brief van 17 juli 2008 van het briefhoofd van de brief van 26 juni 2008. Voorts is de geadresseerde van de brief van 17 juli 2008, D.G.J. Fabius, niet meer bij de Koninklijke Marechaussee werkzaam. Verder is het volgnummer op de brief van 17 juli 2008 lager dan het volgnummer op de brief van 26 juni 2008.
Bovendien heeft eiser bedenkingen bij de mogelijkheid om hem uit te zetten naar Liberia met de voorhanden zijnde documenten. Uit de in de vorige procedure in kopie overgelegde LP blijkt dat deze op 15 juli 2008 zou zijn afgegeven door de Liberiaanse consul. Uit de in die procedure overgelegde voortgangsrapportage blijkt evenwel dat op 16 juli 2008 van de Liberiaanse ambassade enkel nog maar een LP-toezegging is ontvangen en dat nog twee pasfoto’s dienden te worden gestuurd vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar de LP-kamer. Verder heeft een specialist van het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten van de Koninklijke Marechaussee verklaard dat het document hem onbekend is en dat hij het origineel nodig heeft om het document op echtheid te onderzoeken. Gelet daarop acht eiser het noodzakelijk dat verweerder de originele documenten overlegt, zodat het Expertisecentrum deze op echtheid kan onderzoeken.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat reeds met de LP-aanvraag, ingediend op 3 juni 2008, pasfoto’s van eiser waren meegezonden. Nadat de LP-toezegging was ontvangen, waren abusievelijk door de DT&V opnieuw twee pasfoto’s verstuurd, ondanks het feit dat die al voorhanden waren. De onnodig verstuurde pasfoto’s hebben de feitelijke LP-afgifte op 15 juli 2008, die bij de DT&V nog niet bekend was, gekruist. Dit gevoegd bij de overige door verweerder ter zitting geschetste omstandigheden waaronder de LP is afgegeven, maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om aan de echtheid ervan te twijfelen. Mitsdien ziet de rechtbank evenmin aanleiding om verweerder op te dragen de originele LP ter verificatie over te leggen. Het feit dat ten behoeve van eisers gedwongen terugkeer een LP is verstrekt en dat voor eiser op 29 augustus 2008 een vlucht staat gepland bevestigt voorts dat de brief van de Liberiaanse ambassade, gedateerd 26 juni 2008, als incorrect moet worden beschouwd. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van het ontbreken van zicht op uitzetting niet gebleken.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. van der Maden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A. van den Ham als griffier op 25 augustus 2008.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.