ECLI:NL:RBSGR:2008:BF0134

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/28311
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met zicht op uitzetting naar Centraal-Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 augustus 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Iraakse nationaliteit. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.J. de Boer, had verzocht om opheffing van de bewaring en schadevergoeding, stellende dat er geen zicht op uitzetting naar Centraal-Irak was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie op 26 juni 2008 de maatregel van bewaring had opgelegd, die tot op heden voortduurt. De rechtbank heeft de informatie van verweerder, die aangaf dat er zicht op uitzetting was, als juist beoordeeld. Er zijn recente gedwongen verwijderingen naar Centraal-Irak geweest, en de vreemdeling stond op de derde plaats op de lijst van te verwijderen personen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting was en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd bleef. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de informatie over de uitzetting eerder aan de rechtbank en de gemachtigde had moeten worden verstrekt, maar dat dit niet leidde tot opheffing van de bewaring. De uitspraak werd gedaan door mr. D.M. Schuiling, met H.M. Eleveld als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/28311
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 26 juni 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 6 augustus 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 18 augustus 2008. Eiser noch zijn gemachtigde zijn daar verschenen, met kennisgeving. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet heeft
voldaan aan hetgeen de rechtbank in de uitspraak van 14 juli 2008 heeft overwogen. Dat had verweerder wel moeten doen, zodat eiser daarop had kunnen reageren. Er bestaat slechts een theoretische kans dat eiser uitgezet kan worden naar Centraal-Irak. Er is dan ook geen sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Uit de voortgangsrapportage blijkt niet dat het voor de afdeling Bijzonder Vertrek mogelijk is er voor te zorgen dat eiser op korte termijn kan worden uitgezet naar Centraal-Irak. De aanvraag om een laissez passer (lp) is op 9 juli 2008 verzonden naar de lp-afdeling, maar uit de voortgangsrapportage blijkt niet dat inmiddels een aanvraag om een laissez passer is ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Irak. Verweerder handelt dan ook niet voortvarend. In de voortgangsrapportage staat ten onrechte dat eiser niet heeft bijgedragen aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft immers documenten overgelegd, waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijken. Verder heeft eiser zelf telefonisch contact opgenomen met de consul van Irak, die hem heeft meegedeeld dat geen laissez passer zal worden afgegeven. Verweerder heeft niets gedaan.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder is er vanwege tijdgebrek niet in geslaagd om de door de rechtbank in de uitspraak van 14 juli 2008 aan verweerder voorgelegde vragen vóór behandeling ter zitting van het volgberoep te beantwoorden. Die omstandigheid dient echter niet tot opheffing van de bewaring te leiden. Verweerder heeft aangegeven op grond waarvan naar de mening van verweerder wel sprake is van zicht op uitzetting.
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank is het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd, nu voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser op afzienbare termijn. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Er is reeds een nationaliteitsverklaring opgesteld. Tijdens het eerste vertrekgesprek heeft eiser aangegeven niet terug te willen keren naar Irak, zodat geen sprake is van een vrijwillige terugkeer, maar van gedwongen terugkeer. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat de vraag hoeveel mensen uit Centraal-Irak in 2007 en 2008 in bewaring hebben gezeten, niet beantwoord kan worden, omdat verweerder niet bijhoudt of in bewaring gestelde Irakezen uit Noord- dan wel Centraal-Irak komen. Verweerder heeft benadrukt dat eisers dossier is overgedragen aan de afdeling bijzonder vertrek. Voorts heeft verweerder als volgt gemotiveerd waarom in het geval van eiser wel sprake is van zicht op uitzetting naar Centraal-Irak.
Vrijwillige terugkeer naar Irak was en is mogelijk. Indien sprake is van onvrijwillige terugkeer stellen de Iraakse autoriteiten zich op het standpunt dat zij alsdan niet bevoegd zijn tot afgifte van een laissez passer. In het geval van onvrijwillige terugkeer zet verweerder de vreemdeling uit op basis van een EU-staat. De Iraakse autoriteiten zijn van dat traject op de hoogte en vinden het ook goed, maar verlenen er geen medewerking aan. In 2007 hebben geen uitzettingen naar Centraal-Irak plaatsgevonden. In 2008 wel, via de vliegroute Amsterdam – Dubai – Bagdad. Op 3 februari 2008 is een vreemdeling verwijderd naar Centraal-Irak, maar op vrijwillige basis. Op 14 juli (vertrek) en 15 juli (aankomst) 2008 is een vreemdeling met een EU-staat gedwongen verwijderd naar Centraal-Irak. Niet is gebleken dat die persoon de toegang is ontzegd door de Iraakse autoriteiten. De volgende gedwongen verwijdering staat gepland voor 3 september 2008, langs dezelfde route. Verweerder hoopt elke maand een gedwongen uitzetting naar Centraal-Irak te laten plaatsvinden. Een praktisch probleem hierbij is dat bij elke uitzetting de Koninklijke Marechaussee betrokken dient te worden, omdat mensen met escorte worden uitgezet. Eiser staat rond/op de derde plaats op de lijst van te verwijderen personen.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder deze informatie eerder aan de rechtbank en eisers gemachtigde had moeten doen toekomen. Dat verweerder dit eerst ter zitting heeft gedaan dient naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot opheffing van de bewaring te leiden. Daarbij komt dat indien de gemachtigde ter zitting zou zijn verschenen, hij op de uiteenzetting van verweerder had kunnen reageren.
De rechtbank ziet geen reden om niet van de juistheid van de door verweerder verstrekte informatie uit te gaan. Uit die informatie volgt dat er sprake is van zicht op uitzetting. Volgens mededeling van verweerder wordt er immers gedwongen uitgezet naar Centraal-Irak en staat eiser rond of op de derde plaats op de lijst van naar Centraal-Irak te verwijderen personen. Dat houdt in dat eiser binnen afzienbare termijn verwijderd kan worden. Uit het voorgaande volgt reeds dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Daarbij komt dat op 4 augustus 2008 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige gronden van beroep geen bespreking meer.
2.5. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 22 augustus 2008.
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden: