ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9821

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/16836 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om verlenging van de verblijfsvergunning voor studie door de Rechtbank 's-Gravenhage

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van een verblijfsvergunning voor een Turkse vreemdeling, die sinds 11 februari 2005 in Nederland verblijft. De eiser had op 13 maart 2007 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning, die eerder was verleend onder de beperking van het volgen van een studie bouwkunde aan de Hogeschool Rotterdam. Deze aanvraag werd op 18 september 2007 door de verweerder afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 7 mei 2008 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser op 9 mei 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning, aangezien hij sinds 1 september 2007 was ingeschreven voor een andere opleiding, namelijk Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, en niet meer voor de bouwkunde. De rechtbank concludeerde dat er geen termen waren voor het voortzetten van het onderzoek, omdat het beroep van eiser evident ongegrond was.

Daarnaast werd overwogen dat de eiser ten onrechte had gesteld dat hij niet was gehoord in het bezwaar. De rechtbank stelde vast dat de verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, waardoor het horen van eiser niet noodzakelijk was. De rechtbank besloot dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 08/16836 BEPTDN
Inzake : [eiser], eiser, V-nummer [V-nummer], woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. Y. Tamer, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1987, bezit de Turkse nationaliteit en verblijft sedert 11 februari 2005 als vreemdeling in Nederland. Op 13 maart 2007 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van de hem eerder verleende verblijfsvergunning onder de beperking “studie bouwkunde aan de Hogeschool Rotterdam te Rotterdam”. Verweerder heeft deze aanvraag op 18 september 2007 afgewezen.
Eiser heeft op 10 oktober 2007 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft op 7 mei 2008 dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 9 mei 2008 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is danwel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Voor het antwoord op de vraag of termen bestaan voor toepassing van dit artikel toetst de rechtbank als volgt.
Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank kennelijk ongegrond, wanneer uit het beroepschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daartoe wordt de inhoud van het beroepschrift beoordeeld in samenhang met de motivering van het bestreden besluit en met hetgeen in bezwaar door betrokkene is aangevoerd.
2. Ingevolge artikel 14, lid 2, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Artikel 3.4, lid 1, onder n, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vermeldt dat de in artikel 14, lid 2, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband kunnen houden met het volgen van studie.
Ingevolge artikel 3.41 Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het volgen van studie worden verleend aan de vreemdeling:
a. die voltijds hoger, voortgezet of beroepsonderwijs volgt aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwijsinstelling;
b. die met een door de bevoegde autoriteiten van de onder a bedoelde onderwijsinstelling afgegeven schriftelijke verklaring aantoont dat hij als student is of zal worden ingeschreven voor voltijdsonderwijs, en
c. wiens vertrek uit Nederland na voltooiing of tussentijdse beëindiging van de studie naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.
Blijkens de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), deel B, hoofdstuk 6, paragraaf 8, moet voor verandering van studierichting of onderwijsinstelling een wijziging worden gevraagd van de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
3. Na te hebben kennis genomen van de stukken, acht de rechtbank in dit geval termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:54 Awb uitspraak te doen.
Zij overweegt daartoe het volgende.
Gebleken is dat eiser niet meer voldoet aan de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning onder de beperking “studie bouwkunde aan de Hogeschool Rotterdam te Rotterdam”, aangezien hij volgens een door hem overgelegde verklaring, gedateerd 16 januari 2008, sinds 1 september 2007 staat ingeschreven als voltijdstudent voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Hogeschool van Rotterdam.
Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw 2000 kon de aanvraag derhalve worden afgewezen.
4. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord naar aanleiding van zijn bezwaarschrift, wordt overwogen dat de vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Awb. Uitgangspunt is dat een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 Awb zich voordoet.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiser kon worden afgezien. De beroepsgrond faalt derhalve.
5. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Het onderzoek wordt derhalve gesloten en de rechtbank beslist zoals hieronder is aangegeven.
6. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2008 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.