ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9821
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om verlenging van de verblijfsvergunning voor studie door de Rechtbank 's-Gravenhage
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van een verblijfsvergunning voor een Turkse vreemdeling, die sinds 11 februari 2005 in Nederland verblijft. De eiser had op 13 maart 2007 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning, die eerder was verleend onder de beperking van het volgen van een studie bouwkunde aan de Hogeschool Rotterdam. Deze aanvraag werd op 18 september 2007 door de verweerder afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 7 mei 2008 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser op 9 mei 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning, aangezien hij sinds 1 september 2007 was ingeschreven voor een andere opleiding, namelijk Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, en niet meer voor de bouwkunde. De rechtbank concludeerde dat er geen termen waren voor het voortzetten van het onderzoek, omdat het beroep van eiser evident ongegrond was.
Daarnaast werd overwogen dat de eiser ten onrechte had gesteld dat hij niet was gehoord in het bezwaar. De rechtbank stelde vast dat de verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, waardoor het horen van eiser niet noodzakelijk was. De rechtbank besloot dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond.