ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9741

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/23847
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en belangenafweging na negen maanden

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van vreemdelingenbewaring van eiser, geboren in 1985 en van Palestijnse nationaliteit, die verblijft in een detentiecentrum te Zeist. Eiser was op 21 oktober 2007 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder in verschillende uitspraken de verzoeken van eiser tot opheffing van de bewaring ongegrond verklaard. Eiser heeft op 2 juli 2008 opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat en dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie, voldoende voortvarend handelt. De rechtbank heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat, ondanks het feit dat de bewaring meer dan negen maanden duurt, bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Eiser heeft het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit gefrustreerd door te verklaren dat hij de Palestijnse nationaliteit heeft, wat heeft geleid tot vertraging in de verwijderingsactiviteiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring zwaarder wegen dan die van eiser bij invrijheidstelling. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat dit alleen kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet is gebeurd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gedaan dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/23847
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2008
inzake
[eiser],
geboren op [1985],
van Palestijnse nationaliteit,
verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. F. el Makhtari,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. P. van Zijl.
Procesverloop
Op 21 oktober 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 12 november 2007, 20 december 2007, 29 januari 2008, 26 februari 2008, 15 april 2008 en 17 juni 2008, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 2 juli 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 7 juli 2008 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 9 juli 2008.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 juli 2008, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is, nu de bewaring negen maanden duurt en het onderzoek door de Marokkaanse autoriteiten twee maanden loopt zonder dat blijkt of er op korte termijn al dan niet een laissez passer zal worden afgegeven. Er is niet voortvarend aan de uitzetting gewerkt. Omdat er geen aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is dat eiser op korte termijn zal worden uitgezet, dient eisers belang bij opheffing van de bewaring te prevaleren. Eiser heeft nimmer het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit gefrustreerd, hij kan alleen niet aantonen dat hij de Palestijnse nationaliteit heeft. Ook is hij niet ongewenst verklaard, noch heeft hij criminele antecedenten.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder op 17 april 2008 een laissez passeraanvraag heeft gezonden aan de Marokkaanse autoriteiten, dat het onderzoek door de Marokkaanse autoriteiten nog loopt en dat maandelijks wordt gerappelleerd, laatstelijk op 2 juni 2008 en 27 juni 2008. Op 16 juni 2008 is er een vertrekgesprek met eiser gehouden. Volgens de gemachtigde van verweerder ter zitting van de rechtbank dient een belangenafweging in het voordeel van verweerder uit te vallen nu reeds in de vorige uitspraak door de rechtbank is vastgesteld dat er sprake is van evidente frustratie door eiser waarmee hij verweerder op het verkeerde been heeft gezet.
4. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat zicht op uitzetting ontbreekt nu het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog loopt, terwijl evenmin kan worden gezegd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
5. De vraag die thans ter beantwoording voorligt is of niettegenstaande het voorgaande, het feit dat de bewaring thans negen maanden en een dag voortduurt, ertoe dient te leiden dat de door verweerder te maken belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De rechtbank is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Weliswaar is eiser niet ongewenst verklaard, noch is sprake van criminele antecedenten, maar wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de belangenafweging na negen maanden in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. Deze zijn gelegen in het feit dat eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit welbewust heeft gefrustreerd door te verklaren dat hij de Palestijnse nationaliteit heeft. Immers, daardoor heeft verweerder de verwijderingsactiviteiten gericht op de Palestijnse autoriteiten, waar op 15 november 2007 een laissez passeraanvraag is ingediend. Dit heeft op 29 januari 2008 geresulteerd in een weigering, omdat de Palestijnse consul heeft bepaald dat eiser niet uit Palestina komt en bij hem het vermoeden is gerezen dat eiser uit Marokko afkomstig is. Vervolgens heeft eiser tot op heden volhard in zijn stelling dat hij wel de Palestijnse nationaliteit heeft. Verweerder heeft zich daardoor genoodzaakt gezien een taalanalyse uit te voeren. Op 28 maart 2008 is daaruit gebleken dat eiser eenduidig is te herleiden binnen de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Marokko. Eiser heeft met zijn verklaringen en zijn houding de op hem rustende medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht geschonden en het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit (welbewust) aanzienlijk vertraagd.
6. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder bij voortduring van de bewaring zwaarder dient te wegen dan het belang van eiser bij invrijheidstelling. Ook na ommekomst van de termijn van negen maanden en een dag is de bewaring nog gerechtvaardigd te achten.
7. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
8. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
10. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2008.