RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2008
[eiseres],
geboren op [1973],
van Ghanese nationaliteit,
verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,
eiseres,
gemachtigde mr. H. Üzümcü,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. P. van Zijl.
Op 17 oktober 2007 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 5 november 2007, 8 januari 2008, 28 februari 2008, 24 april 2008, 16 juni 2008 en 20 juni 2008, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 2 juli 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 4 juli 2008 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 8 juli 2008.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 juli 2008, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
1. Anders dan de gemachtigde van eiseres ziet de rechtbank, gelet op de voortgangsrapportage van verweerder, geen aanleiding eiseres te horen.
2. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiseres en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
3. Namens eiseres is ter zitting mondeling betoogd dat eiseres ten onrechte in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Derhalve is verzocht om herziening van de uitspraak van de rechtbank op het eerste beroep, nu daarin geen rekening is gehouden met het feit dat eiseres in bezit was van een geldig Ghanees paspoort.
Nu eiseres in verband met de behandeling van haar asielverzoek bij de rechtbank onder artikel 59, eerste lid, sub b van de Vw 2000 valt en haar bewaring derhalve niet langer dan vier weken mag duren, moet haar bewaring onmiddellijk worden opgeheven.
Eiseres stelt dat er door verweerder onvoldoende voortvarend wordt gehandeld, nu er negen maanden zijn verstreken zonder dat eiseres is gepresenteerd bij de Ghanese autoriteiten en er slechts twee vertrekgesprekken met eiseres zijn gevoerd. Voorts is er geen reëel zicht op uitzetting binnen redelijke termijn, nu eiseres in verband met het beroep in haar asielprocedure, naar verwachting ook de komende drie maanden niet zal worden uitgezet. Uit de voortgangsrapportage blijkt niet van een belangenafweging. In dat verband wordt betwist dat eiseres het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit frustreert. Zij heeft het recht hier te lande een asielaanvraag te doen en deze af te wachten. Haar identiteit en nationaliteit zijn voor verweerder kenbaar uit de asielaanvraag van eiseres. Ook is er geen gevaar voor onttrekking en geen gevaar voor de openbare orde. Overigens is volgens de rechtbank Dordrecht een non-coöperatieve houding van de vreemdeling onvoldoende reden om de bewaring na zeven maanden nog voort te zetten, ondanks het bestaan van zicht op uitzetting en voldoende voortvarendheid.
4. Met betrekking tot het verzoek om herziening van de uitspraak van 5 november 2007 overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 8:88 van de Awb kan een partij verzoeken om herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak. Eiseres kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen. De rechtbank laat het ter zitting mondeling gedane verzoek buiten beschouwing, reeds omdat dit beroep ziet op beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de bewaring met ingang van de dag na de vorige uitspraak, te weten 20 juni 2008.
5. Anders dan eiseres stelt mist artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 toepassing. Immers nu er geen rechterlijke uitspraak is die uitzetting verbiedt, noch krachtens de wet uitzetting van eiseres wordt opgeschort, is geen sprake van rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, sub h, van de Vw 2000.
6. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres op 18 oktober 2007, de dag na haar inbewaringstelling, een aanvraag heeft gedaan om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Nadat die aanvraag op 17 december 2007 was afgewezen heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verweerder heeft verzocht om dit verzoek om een voorlopige voorziening naar voren te halen in verband met de geldigheid van het paspoort van eiseres tot 15 mei 2008. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op 18 februari 2008, waarna is bepaald dat eiseres de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten. Verweerder heeft daarna op 10 april 2008 een vlucht geboekt voor 2 mei 2008. Deze informatie is aan eiseres meegedeeld. Daarop heeft eiseres op 30 april 2008 een asielaanvraag ingediend. Op 9 juni 2008 is die aanvraag afgewezen, waartegen eiseres beroep heeft ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal op 11 september 2008 worden behandeld. Hangende het beroep in de asielprocedure onthoudt verweerder zich van uitzettingshandelingen richting de Ghanese autoriteiten.
7. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting en kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiseres werkt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat ter zitting door verweerder is meegedeeld dat, nu eiseres een verlopen paspoort heeft, een reisdocument van de Ghanese autoriteiten spoedig gerealiseerd kan worden, zodra het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is verklaard.
8. De vraag die thans ter beantwoording voorligt is of niettegenstaande het voorgaande, het feit dat de bewaring thans negen maanden en vijf dagen voortduurt, ertoe dient te leiden dat de door verweerder te maken belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit te vallen. De rechtbank is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Weliswaar is eiseres niet ongewenst verklaard, noch is sprake van criminele antecedenten, maar wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de belangenafweging na negen maanden in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. Deze zijn gelegen in het feit dat eiseres sinds haar inbewaringstelling stelselmatig procedures is gestart die verhinderen dat verweerder tot verwijdering kan overgaan. Met name het feit dat eiseres, nadat zij maandenlang is bewaring verblijft en op de hoogte is gebracht van de voorgenomen verwijdering op 2 mei 2008, alsnog besluit op 30 april 2008 een asielaanvraag te doen, kan de rechtbank niet anders duiden dan een welbewuste poging uitzetting te beletten.
9. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder bij voortduring van de bewaring zwaarder dient te wegen dan het belang van eiser bij invrijheidstelling. Ook na ommekomst van de termijn van negen maanden en een dag is de bewaring nog gerechtvaardigd te achten.
10. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
11. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
13. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2008.