RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 4 juli 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 5 juli 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 juli 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen J. Kloosterman.
1.5. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een aantal vragen te beantwoorden. Verweerder heeft de rechtbank op 16 juli 2008 schriftelijk bericht. Eiser heeft bij brief van 17 juli 2008 schriftelijk gereageerd. Na daartoe toestemming van partijen te hebben verkregen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wet en of de maatregel in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het proces-verbaal van staandehouding weliswaar geen uitsluitsel geeft over de vraag of een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, maar dat, gelet op de nadere toelichting van verweerder ter zitting, geen aanleiding meer bestaat om aan het redelijk vermoeden van illegaal verblijf te twijfelen. Eiser heeft voorts naar voren gebracht dat eiser handboeien zijn omgedaan. Dit staat niet in het proces-verbaal. Ten aanzien van eiser is geen sprake van vluchtgevaar. Het gebruik van handboeien is om die reden disproportioneel geweest. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 23 april 2003 (JV 2003, 259), waarin is geoordeeld dat artikel 50, eerste lid, Vw 2000 geen grondslag biedt voor het gebruik van handboeien, Eiser verwijst ook naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 september 2007 (Awb 07/34299), waarin geoordeeld is over een identieke zaak. Eiser heeft voorts aangevoerd dat kan worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Eiser heeft een zoontje. Zijn vriendin heeft verslavingsproblemen. Hij wil meewerken aan de verlenging van zijn paspoort en zal zich niet aan zijn uitzetting onttrekken. Verder wil zijn zus garant voor hem staan. Ten slotte duurt het lang voordat tot een presentatie bij de Surinaamse autoriteiten kan worden gekomen. Eiser wenst dan ook te weten wanneer hij kan worden gepresenteerd.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft ter zitting het ontstaan van het redelijk vermoeden van illegaal verblijf nader toegelicht. Gelet op de gronden van de maatregel kan niet worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Eiser beschikt niet zelfstandig over middelen van bestaan. Het zoontje van eiser verblijft bij zijn moeder. Verweerder heeft er verder op gewezen dat een nieuwe laissez passer aanvraag dient te worden ingediend. Er valt geen presentatiedatum te noemen. Een presentatie kan enkele maanden op zich laten wachten.
2.4. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om mede te delen of handboeien zijn gebruikt door de ambtenaren die tot staandehouding en overbrenging van eiser zijn overgegaan, zoals door eiser aangegeven, en zo ja, of dit de inbewaringstelling volgens verweerder onrechtmatig maakt. Voorts heeft de rechtbank verweerder verzocht haar te informeren over de datum waarop eiser bij de Surinaamse autoriteiten zal worden gepresenteerd.
2.5. Bij brief van 16 juli 2008 heeft verweerder de rechtbank bericht dat uit een aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2008 blijkt dat alleen bij de overbrenging van eiser gebruik is gemaakt van handboeien. Gelet op de informatie over de aangifte tegen eiser ter zake van huiselijk geweld is op grond van artikel 22 Ambtsinstructie terecht in het kader van de veiligheid van de betrokken politieagenten gebruik gemaakt van handboeien. Voorts heeft de regievoerder meegedeeld dat eiser in mei 2009 aan de beurt is om te worden gepresenteerd. Echter, indien eiser vrijwillig een brief tekent, is de ervaring dat binnen zes tot tien weken een presentatie plaatsvindt. In dit geval heeft eiser eerst op 15 juli 2008 ingestemd met de ondertekening van een laissez passer aanvraag. Voorts heeft hij gezegd dat hij wil overleggen met zijn gemachtigde over het vrijwillig ondertekenen van een brief. Het verkrijgen van een vervroegde presentatiedatum is derhalve afhankelijk van de medewerking van eiser.
2.6. Eiser heeft op 17 juli 2008 schriftelijk gereageerd. Eiser vindt het zeer kwalijk dat eerst bij aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2008 melding wordt gemaakt van het gebruik van handboeien, nu het aanleggen van handboeien een inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit. Eiser heeft van meet af aan gesteld dat er bij de staandehouding in de woning reeds handboeien zijn aangelegd en dat hij ook tijdens het vervoer de boeien om moest houden. In het proces-verbaal van 10 juli 2008 wordt in het geheel geen melding gemaakt van het aanleggen van handboeien. In het aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2008 wordt meegedeeld dat handboeien alleen zijn gebruikt tijdens het vervoer. Het feit dat daarin ook staat vermeld dat de aanleiding voor het gebruik van handboeien was dat tegen eiser onlangs aangifte is gedaan ter zake van huiselijk geweld, bevestigt eisers relaas dat dit ook al in de woning heeft plaatsgevonden. In aanmerking genomen het tijdsverloop sinds de aangifte, kan eiser zich niet aan de indruk onttrekken dat achteraf is gezocht naar een rechtvaardiging voor het gebruik van handboeien. Met betrekking tot de presentatiedatum heeft eiser het volgende naar voren gebracht. Onduidelijk is waarop de ervaring van verweerder dat indien eiser een “vrijwilligersbrief” tekent, een presentatie binnen zes tot tien weken kan plaatsvinden. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 11 maart 2008 (Awb 08/8494) en een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Den Bosch, van 13 maart 2008. Naar de mening van eiser bestaat er geen zicht op uitzetting. Ten slotte heeft eiser gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam (Awb 08/1732), waarin de rechtbank stelt dat het niet meewerken van een vreemdeling, bestaande uit het niet willen tekenen van een verklaring dat hij vrijwillig wil terugkeren, de voorzetting van de maatregel niet rechtvaardigt. Bewaring mag niet worden toegepast om niet-vrijwillige terugkeer af te dwingen.
2.7. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is op 4 juli 2008 om 09.10 uur staande gehouden. In het proces-verbaal van staandehouding van 4 juli 2008 staat vermeld dat de feiten en omstandigheden, die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverden, waren gebaseerd op: ”het aantreffen ter gelegenheid van de staandehouding ingevolge de Vw 2000 – dan wel een poging daartoe – van de ambtshalve bekende en niet rechtmatig in Nederland verblijvende en/of uitgeprocedeerde vreemdeling, Mansro van Surinaamse nationaliteit”. Na zijn staandehouding is eiser overgebracht naar een plaats van verhoor alwaar hij om 09.35 uur aankwam en werd opgehouden. Na te zijn gehoord om 10.30 uur is aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Niet (meer) in geschil is dat ten aanzien van eiser een redelijk vermoeden van illegaal verblijf heeft kunnen bestaan.
2.8. Ingevolge artikel 22, eerste lid, Ambtsinstructie kan de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen. Ingevolge het tweede lid kan de maatregel, bedoeld in het eerste lid, slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. Ingevolge het derde lid kunnen de in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden slechts zijn gelegen in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, een en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt. Blijkens de toelichting bij artikel 22 Ambtsinstructie vormt het aanleggen van handboeien een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Artikel 15, vierde lid, Grondwet maakt het volgens de toelichting mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, handboeien aan te leggen, mits wordt voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Indien het aanleggen van handboeien niet in verhouding staat tot de omstandigheden of het doel ervan, zal met daarvan geen gebruik mogen maken, aldus de toelichting.
2.9. Eiser heeft aangevoerd dat de procedure leidend tot inbewaringstelling vanwege het gebruik van handboeien onrechtmatig is geweest. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 4 juli 2008 niet staat vermeld dat tijdens de staandehouding gebruik is gemaakt van handboeien. In het aanvullend proces-verbaal van 10 juli 2008 waarin een nadere toelichting is gegeven op de toedracht rondom de staandehouding wordt evenmin vermeld dat tijdens de staandehouding gebruik is gemaakt van handboeien. In het door verweerder na de zitting ingezonden aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2008 staat vermeld: “Tijdens het vervoer is door ons gebruik gemaakt van handboeien.” Nu de rechtbank geen aanknopingspunten heeft om aan de volledigheid van dit proces-verbaal te twijfelen, dient er van te worden uitgegaan dat eerst na de staandehouding, derhalve tijdens de overbrenging, tot het gebruik van handboeien is overgegaan. Dat die reeds in de woning zijn aangelegd, doet daaraan niet af nu de overbrenging, het vervoer, in de woning kan worden geacht een aanvang te hebben genomen in aansluiting op de staandehouding.
2.10. Ter zake van de rechtmatigheid van de overbrenging overweegt de rechtbank allereerst dat het gebruik van handboeien voorafgaand aan de bewaring een omstandigheid is die van belang is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring. Aan het procesverbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding kleeft een gebrek nu daarin geen melding is gemaakt van het gebruik van handboeien. Dit geldt temeer nu ook in het aanvullend proces-verbaal van 10 juli 2008 daarvan geen melding wordt gemaakt en de rechtbank eerst door eisers betoog ter zitting daarmee bekend is geraakt. De rechtbank overweegt voorts dat in het aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2008 over de noodzaak van het gebruik van handboeien staat vermeld: “De omstandigheden waaronder de persoon werd aangehouden, gaven aanleiding tot het gebruik van handboeien. Tegen de persoon was onlangs aangifte gedaan ter zake van huiselijk geweld. Voor zijn en onze veiligheid is besloten de persoon, voorzien van handboeien te vervoeren.” De rechtbank stelt vast dat iedere toelichting op de omstandigheden waaronder eiser werd aangehouden in het proces-verbaal ontbreekt. Voorts wordt daarin niets vermeld over de toedracht van de aangifte ter zake van huiselijk geweld. Nu de rechtbank ter zitting het onderzoek vanwege het mogelijk gebruik van handboeien heeft geschorst, mocht het verschaffen van voldoende duidelijkheid daarover eens temeer worden verlangd. Ook de andere gedingstukken en verweerders mededelingen ter zitting geven geen duidelijkheid over een en ander. Ter zitting heeft verweerder over de staandehouding gesteld dat eisers vriendin naar de politie is gegaan en daar heeft gemeld dat er een illegaal in haar woning verbleef. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat na de staandehouding sprake is geweest van feiten of omstandigheden gelegen in de persoon van eiser, op grond waarvan het gebruik van handboeien met het oog op de veiligheid van de politieambtenaren redelijkerwijs was vereist. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het aanleggen van handboeien in strijd met artikel 22 Ambtsinstructie heeft plaatsgevonden en dat er om die reden een gebrek aan de overbrenging kleeft. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS maakt het niet naleven van artikel 22 Ambtsinstructie, gelet op artikel 94, vierde lid, Vw 2000, de oplegging van de maatregel van bewaring alleen dan onrechtmatig, indien de met de inbewaringstelling gemoeide belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dit gebrek en de daarmee geschonden belangen. Door verweerder zijn geen bijzondere en zwaarwegende belangen gesteld op grond waarvan het onrechtmatig aanleggen van handboeien niet leidt tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser. Ook uit de gronden van inbewaringstelling zijn deze belangen niet gebleken. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en geen middelen van bestaan heeft.
2.11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De aan eiser opgelegde maatregel van bewaring dient te worden opgeheven. Aan eiser wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, Vw 2000 schadevergoeding toegekend over de periode van 4 juli 2008 tot 21 juli 2008. Eiser komt een bedrag toe van 3 maal € 95,- voor de van 4 juli 2008 tot 7 juli 2008 in een politiecel doorgebrachte dagen en 14 maal € 70,- voor de van 7 juli 2008 tot 21 juli 2008 doorgebrachte dagen in het Huis van bewaring te Dordrecht. In totaal wordt aan eiser een bedrag toegekend van € 1.265,-.
2.12. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring per direct;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser ten laste van de Staat der
Nederlanden een vergoeding toe van € 1.265,- (zegge: eenduizend tweehonderd en vijf en zestig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze
rechtbank dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.W. Karsowidjojo als griffier op 21 juli 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.