ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9592

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/35827, 07/39225 & 07/39226
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verstrekking van verblijfsdocument op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet door Poolse eisers

In deze zaak hebben eisers, van Poolse nationaliteit, op 27 maart 2007 verzocht om toetsing aan het gemeenschapsrecht en om verstrekking van een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. De verweerder, de staatssecretaris van Justitie, heeft de aanvragen op 30 mei 2007 ingewilligd, maar later, op 23 augustus 2007, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen op 14 september 2007 beroep ingesteld. De openbare behandeling vond plaats op 12 februari 2008, waarbij eisers vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 april 2008 het bestreden besluit getoetst aan de hand van de beroepsgronden en ambtshalve aan de voorschriften van openbare orde. De rechtbank oordeelde dat eisers geen procesbelang hadden bij hun beroep, omdat de afgifte van een verblijfsdocument hen geen betere positie zou geven dan de verklaring van inschrijving die zij al hadden. De rechtbank stelde vast dat de eisers zich met een geldig Pools paspoort of identiteitsbewijs moesten identificeren en dat de door verweerder afgegeven sticker in het paspoort voldoende was voor legitimatie.

De rechtbank concludeerde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op de gevraagde verblijfsdocumenten en verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

UitspraakRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 07 / 35827
AWB 07 / 39225
AWB 07 / 39226
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 april 2008
in de zaak van:
[naam eiser 1],
geboren op [geboortedatum],
[naam eiser 2],
geboren op [geboortedatum] en
[naam eiser 3],
geboren op [geboortedatum]
allen van Poolse nationaliteit,
tezamen te noemen eisers,
gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. F. Cozijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
's-Gravenhage.
1.Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 27 maart 2007 verzocht om toetsing aan het gemeenschapsrecht en verstrekking van het daaraan verbonden verblijfsdocument op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 30 mei 2007 ingewilligd, in dier voege dat aan het gemeenschapsrecht is getoetst. Eisers hebben tegen deze besluiten op 26 juni 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren bij besluiten van 23 augustus 2007 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze besluiten op 14 september 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 februari 2008. Eisers zijn ter zitting vertegenwoordigd door mr. C. Chen, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 9, eerste lid, Vw verschaft verweerder aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2, 4 en 6 een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
2.3 Op 1 mei 2006 is Richtlijn 2004/38/EG van het Europese Parlement en de Raad betreffende onder meer het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden in werking getreden (hierna: de Richtlijn).
2.4 Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder sub a van de Richtlijn heeft iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is.
2.5 Uit artikel 8 van de Richtlijn volgt dat de enige formaliteit die het gastland van een burger van de Unie, die verblijf van langer dan drie maanden in het gastland wenst, mag verlangen is dat hij zich bij de bevoegde autoriteiten laat inschrijven. In dat geval wordt ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, onmiddellijk een verklaring van inschrijving afgegeven.
2.6Het voorgaande is geïmplementeerd in artikel 8.12, vierde en zesde lid Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), hetgeen kort weergegeven als volgt luidt. De vreemdeling, die de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en die in Nederland werknemer is, meldt zich uiterlijk binnen een maand na afloop van de periode van drie maanden na inreis bij verweerder ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie in geval hij beoogt langer dan drie maanden in Nederland te verblijven. Na de inschrijving wordt onmiddellijk een verklaring van inschrijving verstrekt, waarin naam en adres van de ingeschreven vreemdeling en de datum van inschrijving worden vermeld.
2.7 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. De aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht wordt ingewilligd. Eisers zijn er echter in de besluiten in primo op gewezen dat het vrije verkeer van werknemers inmiddels ook van toepassing is voor onderdanen van onder meer Polen. Dit houdt in dat aan eisers geen verblijfsdocument meer kan worden verstrekt. De weigering om nog langer een verblijfsdocument aan EU-onderdanen te verstrekken is gebaseerd op punt 13 van de preambule van richtlijn 2004/38, waarin is vermeld dat het vereiste van een verblijfskaart beperkt dient te blijven tot de familieleden van burgers van de Unie die niet zelf de nationaliteit van een lidstaat bezitten en voor verblijfsperioden van meer dan drie maanden. Op grond hiervan is in hoofdstuk B10/2.6 Vc neergelegd dat aan EU-onderdanen geen document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, wordt afgegeven. De bezwaren zijn kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb is daarom afgezien van het horen van eisers naar aanleiding van hun bezwaarschriften.
2.8 Eisers hebben hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat niet tot afgifte van een verblijfskaart in de zin van richtlijn 2004/38 kan worden overgegaan en leidt uit artikel 9, eerste lid, van deze richtlijn af dat door de in dat artikellid imperatief geformuleerde afgifte van een verblijfskaart een situatie is ontstaan, die het onmogelijk maakt de in artikel 8, tweede, derde en vijfde lid van richtlijn 2004/38 bedoelde verklaring van inschrijving af te geven. Nergens in de richtlijn staat een dergelijk verbod te lezen. Verweerder is zelf ook na 1 mei 2007 overgegaan tot afgifte van verblijfskaarten aan EU-onderdanen. Eisers beroepen zich dan ook op het gelijkheidsbeginsel en onderbouwen dit met een afschrift van een verblijfskaart als hier bedoeld, afgegeven aan [naam], Poolse nationaliteit, op 8 mei 2007 en twee brieven van 4 mei 2007, gericht aan [naam] en [naam], waaruit blijkt dat zij hun verblijfskaarten kunnen ophalen bij de gemeente Hoorn. Het belang bij een dergelijke verblijfskaart is gelegen in de omstandigheid dat eisers in de praktijk regelmatig moeilijkheden blijken te krijgen met Nederlandse andere overheidsdienaren, bankinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, woningbouwverenigingen en dergelijke.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Ingevolge artikel 8:70, onder b, Awb, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren, indien zij geen inhoudelijk oordeel mag vellen. Dit geval doet zich -onder meer- voor, indien aan het ingediende beroepschrift het procesbelang ontbreekt. De rechtbank ziet zich derhalve ambtshalve allereerst gesteld voor de vraag of eisers procesbelang hebben bij onderhavig beroep.
2.10 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een belanghebbende bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken.
2.11 De rechtbank stelt vast dat een verklaring als bedoeld in artikel 8.12, zesde lid, Vb, geen andere strekking heeft dan de verblijfskaart voor 1 mei 2006 had, namelijk te dienen als bewijs van rechtmatig verblijf als burger van de Unie. Met de door eisers bepleite afgifte van een verblijfskaart, zo al mogelijk, worden dan ook geen aanvullende of sterkere aanspraken verkregen dan met de "Verklaring van Inschrijving van Burger van de Unie". Alle rechten verbonden aan het burgerschap van de Unie vloeien immers rechtstreeks uit het Verdrag voort.
2.12 Eisers hebben aangevoerd dat zij procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroep, omdat zij zich met een kaart waaruit hun rechtmatig verblijf blijkt kunnen identificeren en legitimeren. Eisers kunnen hierin niet worden gevolgd. Een door verweerder afgegeven kaart ten bewijze van rechtmatig verblijf kan niet worden aangemerkt als identificatiebewijs. Eisers dienen zich te identificeren met een nationaal, op naam gesteld, geldig Pools paspoort of Pools identiteitsbewijs. Voorts kunnen eisers zich legitimeren met de door verweerder afgegeven sticker in het paspoort of bij het identiteitsbewijs, waaruit blijkt dat zij rechtmatig in Nederland verblijven.
2.13 De stelling van eisers dat zij op grond van een kaart ten bewijze van rechtmatig verblijf een betere positie in het maatschappelijk verkeer innemen, volgt de rechtbank evenmin. Eisers hebben deze stelling nader onderbouwd met het argument dat zij bij arbeidsinspecties anders zijn bejegend, omdat zij niet in het bezit waren van de door hen bedoelde kaart. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers desgevraagd verklaard dat de inspectie waarbij eisers gedurende enige tijd zijn opgehouden heeft plaatsgevonden vóór 1 mei 2007, toen de situatie nog zo was dat Poolse werknemers niet van rechtswege verblijf hadden in Nederland. Hiermee is derhalve niet gebleken dat de door verweerder afgegeven sticker onvoldoende is voor eisers om zich te legitimeren bij arbeidsinspecties.
2.14 Het argument dat eisers met een verblijfskaart bij het openen van bankrekeningen, het huren van een woning en dergelijke minder moeilijkheden zullen ondervinden dan met de door verweerder afgegeven sticker is door eisers niet nader onderbouwd. Dat bepaalde instanties niet of minder bekend zijn met het feit dat Poolse onderdanen sinds 1 mei 2007 van rechtswege rechtmatig verblijf hebben op grond van het EU-Verdrag en richtlijn 2004/38, leidt er niet toe dat verweerder gehouden is eisers in het bezit te stellen van een verblijfskaart.
2.15 Nu eisers, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij belang hebben bij de afgifte van het door hen gevraagde document, acht de rechtbank evenmin belang aanwezig bij de beoordeling van het beroep in het kader van een eventuele door eisers in te dienen verzoek om schadevergoeding. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat eisers op geen enkele wijze aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden doordat verweerder aan hen een verblijfssticker heeft verstrekt in plaats van het door hen gevraagde verblijfsdocument.
2.16 Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat eisers niet aannemelijk gemaakt hebben dat zij een rechtens te beschermen belang hebben bij de beoordeling van hun beroepen. De beroepen dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.17 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partijen gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, rechter, en op 10 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.