ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9559

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-43197
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van inburgeringsplicht en geestelijke belemmeringen

Op 10 april 2008 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van een verzoekster die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met het doel om bij haar echtgenoot te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat verzoekster het basisexamen inburgering niet had afgelegd. Verzoekster stelde dat zij vanwege geestelijke belemmeringen, zoals een depressie en analfabetisme, niet in staat was het examen af te leggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom verzoekster niet in aanmerking kwam voor ontheffing van het examen op basis van haar geestelijke toestand. De rechter benadrukte dat de medische verklaringen niet adequaat waren geïnterpreteerd door de verweerder, die ten onrechte had gesteld dat alleen lichamelijke belemmeringen zoals blindheid of doofheid relevant waren voor de ontheffing. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van de verweerder niet zorgvuldig was voorbereid en dat er ruimte was voor heroverweging in bezwaar. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 644,- werden vastgesteld. Tevens werd de Staat der Nederlanden opgedragen om het betaalde griffierecht van € 143,- aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Kos en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 43197
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 april 2008
in de zaak van:
[naam verzoekster],
geboren op [geboortedatum], van Marokkaanse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 25 juni 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) voor het doel "verblijf bij echtgenoot [naam referent] (referent)". Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 oktober 2007 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 12 november 2007 bezwaar gemaakt.
1.2 Verzoekster heeft op 14 november 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt haar te behandelen als ware zij in het bezit is van een mvv.
1.3 Verweerder heeft op 21 maart 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 maart 2008. Verzoekster is vertegenwoordigd door mr. J. Singh, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 "Rechtsmiddelen" van de Vw gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling, die niet behoort tot een der categorieën bedoeld in artikel 17, eerste lid, Vw na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland inburgeringsplichtig zou zijn op grond van de artikelen 3 en 5 van de Wet inburgering en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij. In het tweede lid van dit artikel staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
2.5 Ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder h, Vw indien de vreemdeling ten genoegen van onze minister heeft aangetoond door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat te zijn het basisexamen inburgering (hierna: het examen), bedoeld in artikel 3.98a Vb, af te leggen.
2.6 In artikel 3.10, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) staat dat de vreemdeling die door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat is het examen, bedoeld in artikel 3.98a van het Vb af te leggen, een verklaring overlegt van het model dat als bijlage 19 bij deze regeling is gevoegd, dat is ingevuld en ondertekend door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige.
2.7 In B1/4.7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat indien sprake is van een situatie als genoemd in artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb de vreemdeling ontheven is van het examen. Het gaat hier met name om blindheid, doofheid alsmede om doofstomheid. Indien er sprake is van slechtziendheid en hardhorendheid en betrokkene niet door eigen hulpmiddelen (bijvoorbeeld een bril of een gehoorapparaat) alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om de toets af te leggen, is de betrokkene ook vrijgesteld. Tevens kan onder meer gedacht worden aan een ernstig spraakgebrek dat de menselijke communicatie verhindert en het afleggen van het examen met behulp van de spraakherkenningscomputer blijvend onmogelijk maakt. In dergelijke gevallen is het blijvend onmogelijk om te gaan voldoen aan het inburgeringsvereiste en daarmee voor toelating tot Nederland. Betrokkene dient zelf aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor de ontheffing.
2.8 Voorts is in B1/4.7.2 Vc bepaald dat de verzoeker op de Nederlandse en/of consulaire vertegenwoordiging verklaard dat hij blijvend niet in staat is het examen te doen vanwege een lichamelijke of geestelijke belemmering. Hiertoe is model (bijlage 19 VV), ontheffing inburgering artikel 3.10 VV beschikbaar. Het door de arts, deskundige of specialist ingevulde standaardformulier wordt gevoegd bij de aanvraag tot afgifte van de mvv. De minister beoordeeld aan de hand van de bevindingen van de arts of deskundige of er wel of niet sprake is van lichamelijke of geestelijke belemmeringen, waardoor de vreemdeling blijvend niet in staat is het examen af te leggen. Mocht daartoe aanleiding bestaan dan kan op aanwijzing van de IND tijdens de aanvraagprocedure de gegrondheid van het beroep op ontheffing van het examen nader worden onderzocht.
2.9 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Referent heeft op 22 augustus 2006 en 21 februari 2007 de Visadienst verzocht te adviseren omtrent de afgifte van een mvv inzake verzoekster. In het kader van het verzoek van 21 februari 2007 heeft referent een medische verklaring van 4 januari 2007 overgelegd. De Visadienst heeft op 9 januari 2007 en 21 maart 2007 negatieve adviezen afgegeven omdat verzoekster het examen niet heeft afgelegd en de aangevoerde problematiek niet tot ontheffing van het examen leidt. In het kader van de onderhavige aanvraag heeft verzoekster een medische verklaring van 25 juni 2007 overgelegd. In de medische verklaringen van 4 januari 2007 en 25 juni 2007 staat dat bij verzoekster sprake is van een geestelijke stoornis. Verzoekster is depressief en gebruikt hiervoor medicijnen. Haar medische klachten zijn van permanente aard. Verzoekster heeft volgens de arts intellectuele capaciteiten van "0" en is analfabete.
2.10 Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat zij het examen niet heeft afgelegd en zij niet heeft aangetoond vanwege een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat te zijn dit examen af te leggen.
2.11 Verzoekster heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verzoekster is ten onrechte niet ontheven van het examen. Uit het overgelegde medische rapport van 25 juni 2007 blijkt immers dat verzoekster nimmer in staat zal zijn dit examen af te leggen. Verzoekster ziet niet waarom dit rapport onvoldoende is voor de gevraagde ontheffing.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.12 Niet in geschil is dat verzoekster het examen niet heeft afgelegd. In geschil is of verzoekster voldoende heeft aangetoond dat zij vanwege haar geestelijke belemmeringen blijvend niet in staat is het examen af te leggen.
2.13 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder uit de medische verklaringen van 4 januari 2007 en 25 juni 2007 in redelijkheid niet zelf de conclusie heeft kunnen trekken dat verzoekster vanwege haar geestelijke belemmeringen niet blijvend niet in staat is het examen af te leggen. Weliswaar volgt uit artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb dat de vreemdeling ten genoegen van de minister moet aantonen dat hij vanwege zijn belemmeringen blijvend niet in staat is het examen af te leggen, deze beoordelingsvrijheid gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zover dat verweerder steeds zelf de medische klachten mag interpreteren en hieraan de conclusies mag verbinden dat niet gebleken is dat de vreemdeling vanwege een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat is het basis examen inburgering af te leggen. Dit klemt in de onderhavige zaak temeer nu uit de medische verklaringen van 4 januari 2007 en 25 juni 2007 zonder nadere toelichting niet te begrijpen valt waarom een persoon met een door een arts met het getal nul aangeduide intellectuele capaciteit niet vanwege een geestelijke belemmering blijvend niet in staat zal zijn voormeld examen af te leggen.
2.14 Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat het bij een blijvende belemmering om het examen af te leggen moet gaan om blindheid dan wel doofheid, is niet in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb, te weten dat de vreemdeling kan worden ontheven van het examen indien hij vanwege geestelijke of lichamelijke belemmeringen blijvend niet in staat is dit examen af te leggen. Immers, blindheid of doofheid zijn omstandigheden die op zichzelf gezien zijn aan te merken als lichamelijke belemmeringen en niet als geestelijke belemmeringen, terwijl in voornoemde bepaling expliciet staat dat het kan gaan om geestelijke of lichamelijke belemmeringen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat in het beleid van verweerder, zoals neergelegd in B1/4.7.2 Vc, evenmin staat dat het bij ontheffing van het examen op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb, enkel kan gaan om blindheid of doofheid. In voornoemd beleid staat dat het met name gaat om blindheid, doofheid alsmede doofstomheid. Met deze bewoordingen heeft verweerder andersoortige belemmeringen derhalve niet uitgesloten.
2.15 Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering. Het vorengaande betekent evenwel niet dat verweerder niet de mogelijkheid heeft deze vormgebreken in bezwaar te herstellen. Evenmin is uitgesloten dat verweerder, na een toelichting op de medische rapporten van de adviserend arts of een andere ter zake deskundige persoon, in bezwaar wel deugdelijk kan motiveren waarom naar zijn oordeel verzoekster niet blijvend niet in staat is het examen af te leggen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de gevraagde voorziening toe te wijzen. Daarbij is van belang dat het verzoek om verweerder te gebieden verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv verstrekkend is, in die zin dat de consequentie van toewijzing daarvan zou zijn dat verzoekster daarmee reeds toegang tot ons land zou moeten worden verschaft, terwijl nog niet vaststaat dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat verzoekster blijvend niet in staat is het basisexamen inburgering af te leggen en evenmin is gebleken dat reeds is vastgesteld dat door verzoekster wel is voldaan aan alle andere (wettelijke) vereisten voor het verlenen van een mvv.
2.16 De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.17 Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.18 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan verzoekster in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening.
3.3 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- aan verzoekster te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 10 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.