Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 20746
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2008
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 17 december 2007 de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken. Verzoeker heeft tegen het besluit op 10 juni 2008 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 10 juni 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 juli 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Blaauw, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij is van belang of het bestreden besluit stand kan houden.
2.2 Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 worden ingetrokken indien de houder daarvan een aaneengesloten periode van 12 maanden of langer buiten het grondgebied heeft verbleven van een van de staten die partij is bij het EG-verdrag, dan wel 6 jaar buiten Nederland heeft verbleven.
2.3 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker is op onbekende datum Nederland ingereisd. Hij is met ingang van 4 oktober 1994 door verweerder in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen. Op 1 februari 2000 is verzoeker in het bezit gesteld van een vergunning tot vestiging.
2.4 Verweerder heeft zich op de volgende standpunten gesteld. De verblijfsvergunning is op grond van artikel 22, onder a, Vw, ingetrokken omdat uit informatie van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van Amsterdam is gebleken dat verzoeker per 17 augustus 2006 is uitgeschreven van het adres [adres] met de opmerking 'met onbekende bestemming vertrokken' (MOB).
2.5 Verzoeker heeft hiertegen, samengevat, het volgende aangevoerd. Primair stelt verzoeker zich op het standpunt dat zijn bezwaar ontvankelijk is. Het bestreden besluit is niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Verweerder heeft het bestreden besluit verzonden naar het laatst bekende GBA-adres van verzoeker, maar dit is nu juist het adres waar hij op 17 augustus 2006 is uitgeschreven. Verzoeker bestrijdt bovendien dat het besluit aangetekend is verstuurd. Verzoeker is pas toen hij in mei van dit jaar in vreemdelingenbewaring is genomen op de hoogte geraakt van het besluit en heeft hiertegen toen zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt. Subsidiair stelt verzoeker zich op het standpunt dat verweerder de verblijfsvergunning niet mocht intrekken omdat verzoeker zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst. Hij is weliswaar op het adres in Amsterdam uitgeschreven, maar hij heeft Nederland niet verlaten. Hij leidt een zwervend bestaan en kan aantonen dat hij in ieder geval in 2007 in Nederland heeft verbleven omdat hij op 1 augustus 2007 aangifte heeft gedaan bij de politie en hij in datzelfde jaar 73 dagen in de gevangenis heeft gezeten.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6 Allereerst ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of het bezwaar ontvankelijk is.
2.7 Ingevolge artikel 6:8 Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
2.8 De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, Awb door toezending of uitreiking aan hen, onder wie de aanvrager. In het tweede lid is opgenomen dat indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, zij op een andere geschikte wijze geschiedt.
2.9 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning op de juiste wijze bekend is gemaakt nu dit aangetekend naar het laatst bekende GBA-adres van verzoeker is verstuurd. Dat het besluit aangetekend is verzonden, blijkt uit het woord 'aantekenen' dat op de begeleidende brief bij het besluit staat vermeld. Verzoeker bestrijdt dat het besluit aangetekend is verstuurd. Het enkele woord 'aantekenen' op de begeleidende brief is hiervoor onvoldoende en er bevinden zich geen andere bewijsstukken in het dossier. Daarnaast ontkent verzoeker de ontvangst van het besluit. De dag voor de zitting heeft de gemachtigde van verzoeker contact gehad met de nicht van verzoeker die nog altijd op het adres [adres] woont. Zij heeft nimmer een (aangetekend) stuk ontvangen dat zou duiden op intrekking van de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning.
2.10 Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, 28 januari 2008, 200705336/1) volgt dat wanneer het voorblad bij een besluit enkel de aantekening bevat dat het besluit aangetekend zal worden verzonden en in het dossier zich voorts geen bewijs van de gestelde aangetekende verzending bevindt, deze aangetekende verzending niet genoegzaam is komen vast te staan. Nu verweerders ter zitting ingenomen standpunt zich niet verhoudt met deze afdelingsjurisprudentie dient verweerder uit oogpunt van een zorgvuldig onderzoek in bezwaar de mogelijkheid te krijgen nader te onderbouwen dat het besluit tot intrekking aangetekend is verzonden. Verzoeker dient vervolgens de mogelijkheid te krijgen hierop te reageren.
2.11 Nog daargelaten of in bezwaar aannemelijk wordt dat het besluit (aangetekend) is verzonden, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nog niet vast komen te staan of verweerder voor het bekendmaken van het besluit kon volstaan met toezending daarvan en of dit niet op een andere geschikte wijze diende te gebeuren. In tegenstelling tot verweerders ter zitting gehouden betoog dat alleen in geval van ongewenstverklaringen tot publicatie in de Staatscourant wordt overgegaan, blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2008 (200800298/1) dat verweerder ook in zaken waarin tot intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt besloten, in het geval dat een vreemdeling MOB is, naast toezending tevens overgaat tot publicatie in de Staatscourant. De Afdeling oordeelde in deze zaak dat het besluit op een andere geschikte wijze bekend was gemaakt. Weliswaar betreft [adres] het laatst bekende GBA-adres van verzoeker en heeft hij, nadat hij daar door zijn nicht is uitgeschreven, geen adreswijziging aan verweerder doorgegeven, echter bij verweerder was bekend dat verzoeker niet meer woonde op dit adres. Op voorhand was derhalve bij verweerder bekend dat, door de enkele toezending aan het laatst bekende adres van verzoeker, de kans groot was dat verzoeker nimmer kennis zou kunnen nemen van dit besluit. De intrekking van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd betreft een ingrijpende beslissing, te meer nu is gebleken dat verzoeker reeds sinds 1994 in het bezit is van een verblijfsvergunning. In bezwaar dient verweerder zich gelet op de omstandigheden van dit geval nader uit te laten over deze kwestie, waarop verzoeker de kans moet krijgen te reageren.
2.12 Voordat verweerder een beslissing op bezwaar neemt, dient in het kader van een zorgvuldige voorbereiding hetgeen hiervoor is weergegeven nader te worden onderzocht. In dit kader acht de voorzieningenrechter nog van belang dat verweerder ter zitting heeft toegeven dat wanneer het bezwaar ontvankelijk is, niet is uitgesloten dat het primaire besluit geen stand houdt. Verweerder heeft erkend dat verzoeker in bezwaar kan aantonen dat hij in 2007, zoals hij stelt, niet uit Nederland is weggeweest, maar enige tijd in een penitentiaire inrichting heeft gezeten.
2.13 Gelet op het voorgaande kan het bezwaar een redelijk kans van slagen niet worden ontzegd en zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen.
2.14 De voorzieningenrechter zal een voorlopige voorziening treffen.
2.15 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.16 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3.1 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
3.2 verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan verzoeker;
3.4 draagt de Staat der Nederlanden op € 145,- te betalen aan verzoeker als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 7 augustus 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Rabbering, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.