ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9479

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/26093 en AWB 08/26092
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel na langdurig illegaal verblijf en gebrek aan bewijsvoering

In deze zaak heeft verzoeker, een Chinese nationaliteit, op 15 juli 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 20 juli 2008 door de staatssecretaris van Justitie afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen op 21 juli 2008 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep zou beslissen. De openbare behandeling vond plaats op 29 juli 2008, waarbij verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter heeft de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak indien nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling. In deze zaak werd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen op basis van de aanmeldcentrumprocedure, waarbij de aanvraag binnen 48 uur kan worden afgewezen zonder schending van zorgvuldigheidseisen.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in China werd bedreigd en mishandeld door de politie vanwege zijn betrokkenheid bij de Falun Gong. Hij heeft zijn moeder verloren tijdens zijn detentie en is in 2005 naar Nederland gekomen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. De rechter concludeerde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd ter staving van zijn identiteit en reisroute, en dat zijn verklaringen niet geloofwaardig waren. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 26093 (voorlopige voorziening)
AWB 08 / 26092 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2008
in de zaak van:
[naam] alias [naam],
geboren op [geboortedatum], van Chinese nationaliteit, verblijvende in
Detentieboot Dordrecht,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.J. Eizenga, advocaat te Prinsenbeek,
tegen:
staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 15 juli 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 20 juli 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 21 juli 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 21 juli 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 juli 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 procesuren kan geschieden.
2.5 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.6 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.7 In artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
2.8 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.9 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker woonde samen met zijn moeder in China. Op een dag in de zomer van 2002 kwamen vier agenten bij hen thuis aan de deur. Zij wilden de moeder van verzoeker arresteren omdat zij haar ervan verdachten lid te zijn van de Falun Gong vanwege de oefeningen die zij iedere ochtend in het park deed. Verzoeker protesteerde hiertegen en schermde zijn moeder af. Verzoeker werd hierop te verstaan gegeven dat hij dan als medeplichtige zou worden aangemerkt. Verzoeker bleef zich verzetten en werd daarop eveneens gearresteerd. Verzoeker en zijn moeder werden samen meegenomen naar het politiebureau, waar zij gescheiden van elkaar gevangen werden gezet. Verzoeker is daar ruim twee jaar vastgehouden. Tijdens zijn detentie is hij meerdere keren geslagen en mishandeld. Verzoeker heeft daarbij blijvend letsel opgelopen. Verzoeker werd bedreigd door de politie dat hij nooit mocht spreken over hetgeen tijdens zijn detentie was voorgevallen, omdat hij dan doodgeslagen zou worden. Verzoeker is in de winter van 2004 vrijgelaten, zonder ooit te zijn voorgeleid aan een rechtbank. Toen hij thuiskwam, hoorde hij dat zijn moeder al eerder was vrijgekomen. De buren vertelden verzoeker dat zijn moeder in de gevangenis was verzwakt en thuis aan een ziekte was overleden. Verzoeker was bang dat hij niet zou kunnen zwijgen over de behandeling die hem en zijn moeder ten deel was gevallen. Hij had de buren al verteld over de mishandelingen en hij was bang dat de politie erachter zou komen dat hij erover had gepraat. Verzoeker heeft daarom in de lente van 2005 China verlaten. Hij is met vrachtwagens naar Nederland gereisd. Verzoeker heeft in april 2008 asiel gevraagd in Ter Apel. Hij hoorde daar echter van anderen dat de politie alle Chinezen wilde arresteren en uitzetten. Verzoeker heeft daarom het aanmeldcentrum verlaten. Verzoeker is bij een huiscontrole in Rotterdam aangehouden en aansluitend is aan hem een maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
2.10 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Verzoeker heeft zich verwijtbaar niet onverwijld na inreis gemeld, terwijl hij niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Verzoeker heeft daarnaast verwijtbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit, relaas en reisroute. Het is voorts niet aannemelijk dat verzoeker niet in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen af te leggen over zijn reisroute. Van het relaas van verzoeker gaat geen positieve overtuigingskracht uit en er wordt daarom geen geloof gehecht aan het door verzoeker gepresenteerde feitencomplex. Verzoeker heeft vage, summiere, tegenstrijdige en bevreemdende verklaringen afgelegd. Verzoeker is er derhalve niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.11 Verzoeker heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verzoeker verwijst naar de zienswijze van 20 juli 2008 en verzoekt deze bij de gronden van beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. Verzoeker heeft geen mogelijkheden om zijn hukou-boekje of identiteitsdocument naar Nederland te laten sturen, omdat hij in China niemand meer heeft. Verweerder heeft ten onrechte het relaas van verzoeker ongeloofwaardig geacht.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.12 Niet is in geschil dat verzoeker ruim twee jaar in Nederland heeft verbleven, zonder dat hij in het bezit was van een geldig grensoverschrijdingsdocument. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw aan verzoeker kan worden tegengeworpen. De stelling dat niemand verzoeker had verteld dat hij om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kon vragen en hij alleen bezig was met het vergaren van eten, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat verzoeker nadat hij in april 2008 een aanvraag wilde indienen het aanmeldcentrum heeft verlaten uit angst te zullen worden uitgezet, leidt evenmin tot een ander oordeel.
2.13 Daarnaast heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan verzoeker is toe te rekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Dat verzoeker zijn identiteits- en nationaliteitsdocumenten tijdens zijn reis niet nodig zou hebben gehad, is onvoldoende om te oordelen dat het ontbreken van deze documenten verschoonbaar is. Verzoekers stelling dat hij op een gehaaste wijze het land heeft verlaten, volgt de voorzieningenrechter niet, nu verzoeker heeft verklaard nog ongeveer drie maanden in zijn eigen huis te hebben verbleven na zijn vrijlating uit detentie. Daarnaast valt niet in te zien waarom verzoeker geen pogingen heeft ondernomen om via zijn buren, die blijkens zijn verklaringen al eerder zaken voor hem hebben waargenomen, documenten (uit zijn huis) te laten overkomen. Desgevraagd heeft verzoeker verklaard dat hij geen telefoonnummer van de buren heeft, geen contact meer met ze heeft en geen huisnummer te weten. De voorzieningenrechter acht deze verklaringen evenwel onvoldoende om te oordelen dat van verzoeker niet verlangd kan worden dat hij pogingen onderneemt om zijn documenten naar Nederland te laten overkomen.
2.14 Reeds gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, Vw aan verzoeker kunnen tegenwerpen.
2.15 Blijkens het gestelde in C1/1.2, C1/3.2.2 en C1/3.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) pleegt de Minister het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien geldt daarvoor als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw opgesomde omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker voordoet. Indien aan dat laatste vereiste niet wordt voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 Vw, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (MvT, p. 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.16 Met toepassing van de in C14/3.3 Vc weergegeven maatstaf heeft verweerder in redelijkheid kunnen vaststellen dat de verklaringen van verzoeker niet geloofwaardig zijn. Hierbij heeft verweerder allereerst kunnen betrekken dat verzoeker vage en summiere verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot zijn arrestatie en detentie. Zo weet verzoeker niet op welke datum, noch op welke dag van de week hij gearresteerd is, kan hij slechts bij benadering de duur van zijn detentie noemen en kan hij niet de naam van de gevangenis, het nummer of de naam van de afdeling of zijn celnummer benoemen.
2.17 Daarnaast weet verzoeker niet de datum van het overlijden van zijn moeder te benoemen. Nu dit, blijkens de gehoren, voor verzoeker een ingrijpende gebeurtenis is geweest, heeft verweerder het bevreemdend kunnen achten dat verzoeker dit niet zou weten. De verklaring dat hij het wel aan zijn buren zou hebben gevraagd, maar zij het hem niet hebben gezegd, is onvoldoende om die bevreemding weg te nemen. Immers, van iemand die een dergelijk ingrijpend bericht verneemt, mag in redelijkheid worden verwacht dat hij probeert de toedracht en datum te achterhalen.
2.18 Verweerder heeft daarnaast kunnen overwegen dat verzoeker tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de bedreigingen door de politie. Zo heeft verzoeker tijdens het nader gehoor verklaard van 2002 tot 2005 te hebben vastgezeten, in de winter te zijn vrijgelaten en na twee weken zou zijn bedreigd (p. 4). Verderop verklaart verzoeker dat hij tijdens zijn verblijf in de gevangenis is bedreigd, maar daarna niet meer (p.12).
2.19 De door verzoeker bij zijn zienswijze overgelegde algemene informatie uit openbare bron maakt niet dat verweerder niet heeft kunnen constateren dat verzoeker vage, summiere en bevreemdende verklaringen heeft afgelegd. Aan verzoeker moet worden toegegeven dat uit deze informatie blijkt dat het mogelijk is dat situaties als welke door verzoeker zijn geschetst in zijn relaas zich voordoen. Dit maakt echter niet dat verzoeker hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat zijn relaas voor geloofwaardig moet worden gehouden. Dit geldt te meer, nu de overgelegde informatie geen betrekking heeft op de persoon van verzoeker of zijn moeder. Met dergelijke informatie kan verzoeker dan ook alleen aannemelijk maken wat de algemene situatie is in zijn land van herkomst.
2.20 De verklaringen van verzoeker dat het al enige tijd geleden is dat hij gedetineerd is geweest en vervolgens China heeft verlaten en daarom niet van hem verwacht kan worden dat hij, anders dan bij een ruime benadering, kan aangeven wanneer een en ander zich exact heeft afgespeeld, acht de voorzieningenrechter eveneens onvoldoende om te oordelen dat daarom niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen dat hij vage, summiere en bevreemdende verklaringen heeft afgelegd. Door eerst drie jaar na zijn inreis en bij zijn aanhouding in Rotterdam te kennen hebben gegeven een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, heeft verzoeker het risico genomen dat hij zich delen van zijn relaas c.q. details ervan niet meer kan herinneren. De gevolgen hiervan dienen voor zijn rekening te blijven.
2.21 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.22 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.23 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 5 augustus 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.