Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 07 / 22985
AWB 07 / 22994
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 juli 2008
1. [naam],
geboren op [geboortedatum], eiser sub 1 en
2. [naam]
geboren op [geboortedatum], eiser sub 2,
beiden van Turkse nationaliteit,
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
Ten aanzien van AWB 07 / 22985
1.1 Eiser sub 1 heeft op 14 april 2006 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel "verblijf bij partner, [naam]" in "arbeid in loondienst op grond van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de EEG en Turkije (Besluit 1/80)". Eiser sub 1 heeft op 14 april 2006 tevens een aanvraag ingediend tot het verlengen van zijn verblijfsvergunning voor het doel "verblijf bij echtgenote, [naam] op grond van Besluit 1/80". Verweerder heeft de aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 3 november 2006 afgewezen. Voorts heeft verweerder bij besluit van dezelfde datum de verblijfsvergunning regulier voor het doel "verblijf bij echtgenote, [naam]" per 3 november 2006 ingetrokken. Verweerder heeft de besluiten op 8 november 2006 aan de gemachtigde van eisers verzonden. Eiser sub 1 heeft tegen de besluiten op 4 december 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren bij besluit van 2 mei 2007, verzonden op 7 mei 2007, ongegrond verklaard. Eiser sub 1 heeft tegen dit besluit op 1 juni 2007 beroep ingesteld.
Ten aanzien van AWB 07/22994
1.2 Eiser sub 2 heeft op 7 oktober 2005 een aanvraag ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Deze aanvraag is bij besluit van 3 november 2006, op 28 november 2006 bekend gemaakt, afgewezen. Het hiertegen op 22 december 2006 ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 2 mei 2007, verzonden op 7 mei 2007, ongegrond verklaard. Eiser sub 2 heeft tegen dit besluit op 1 juni 2007 beroep ingesteld.
Ten aanzien van AWB 07/22985 en AWB 07/22994
1.3 Verweerder heeft op 13 september 2007 een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil door de enkelvoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft plaatsgevonden op 21 september 2007. Ter zitting is het onderzoek aangehouden teneinde de zaak ter verdere behandeling te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats. De voortgezette behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2007. Eiser sub 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser sub 2 is niet in persoon verschenen, maar is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.5 Ter zitting is het onderzoek aangehouden teneinde eiser sub 1 in de gelegenheid te stellen nadere informatie te geven, welke door de rechtbank op 13 december 2007 is ontvangen. De gemachtigde van verweerder heeft niet schriftelijk gereageerd. Bij brief van 12 februari 2008 is partijen verzocht ingevolge artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht (Awb) schriftelijk toestemming te verlenen het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten. Bij brief van 14 februari 2008 heeft eiser sub 1 deze toestemming verleend. Verweerder heeft bij brief van 18 februari 2008 de gevraagde toestemming verleend. Hierna is het onderzoek gesloten.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
Ten aanzien van AWB 07 / 22985
2.1.1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser sub 1 is op onbekende datum Nederland ingereisd. Op 3 april 2004 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij echtgenote', met ingang van 25 februari 2003 en geldig tot 2 januari 2004. Bij besluit van 11 december 2003 is deze verblijfsvergunning verlengd tot 2 januari 2005. Op 27 januari 2005 is deze verblijfsvergunning verlengd tot 4 oktober 2008.
Eiser sub 1 is sinds 1 maart 2005 in dienst bij Netwerk Uitzendbureau V.o.f. op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en is sedert die tijd voor het uitzendbureau werkzaam bij Flora Plus te Aalsmeer, voor welke werkzaamheden hij loon ontvangt.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag om verlenging afgewezen en de verblijfsvergunning voor het doel "verblijf bij echtgenote, [naam]" per 3 november 2006 ingetrokken omdat eiser sub 1 vanaf 5 december 2005 niet meer aan de beperking waarvoor de verblijfsvergunning was verleend, voldeed. De relatie tussen eiser sub 1 en [naam] is vanaf die datum feitelijk verbroken. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag om wijziging van de beperking van de aan eiser sub 1 verleende verblijfsvergunning afgewezen, omdat eiser sub 1 geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 Besluit 1/80 aangezien hij niet één jaar bij dezelfde werkgever heeft gewerkt. Eiser sub 1 komt ook op grond van nationaal beleid niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor het doel "arbeid in loondienst" omdat met de door hem verrichte arbeid geen wezenlijk Nederlands belang in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt gediend.
2.3 Eiser sub 1 heeft hiertegen, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd. De aanvragen tot wijziging van de beperking en tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zijn ten onrechte afgewezen. De uitleg van verweerder van het begrip 'dezelfde arbeid' in artikel 6 van Besluit 1/80 is voor discussie vatbaar (zie: Migrantenrecht 2006, p. 177/178). In geen van de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof), wordt de voorwaarde gesteld dat bij de werkgever steeds in hetzelfde beroep moet zijn gewerkt (zie bijvoorbeeld: arrest Eroglu, C-355/93, Jur 1994, p.1513 en arrest Eker, C-386/95, Jur 1997, p.1-02697). Op grond van het arrest Ertanir (C 98-96, Jur 1997, p. I-5179) mag een lidstaat geen beroepsgroepen uitsluiten van de werking van artikel 6 Besluit 1/80. Eiser sub 1 heeft een werkgeversverklaring van Netwerk Uitzendbureau overgelegd waaruit blijkt dat eiser sub 1 vanaf 1 maart 2005 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. Eiser sub 1 is vanaf 1 mei 2003 bij Flora Plus als productiemedewerker bloemenhandel werkzaam. Indien de rechtbank twijfelt over de uitleg van dit artikel, moet hierover een prejudiciële vraag worden gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning van eiser sub 1 voor het doel "verblijf bij partner [naam]" heeft ingetrokken omdat eiser sub 1 niet langer aan de beperking voldeed waaronder deze verblijfsvergunning was verleend. Evenmin is in geschil dat de geldigheidsduur van de aan eiser sub 1 verleende verblijfsvergunning niet voor verlenging voor hetzelfde verblijfsdoel in aanmerking komt.
2.5 Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser sub 1 geen rechten aan artikel 6 van Besluit 1/80 kan ontlenen.
2.5.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid van Besluit 1/80, voor zover hier van belang, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort:
- na één jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod;
- na vier jaar legale arbeid in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
2.6 Verweerder heeft niet betwist dat eiser werknemer is, die tot de legale arbeidsmarkt van Nederland behoort en hij gedurende een jaar legale arbeid heeft verricht. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat niet kan worden aangenomen dat eiser sub 1 voor dezelfde werkgever werkzaam is geweest. Een uitzendbureau kan niet worden aangemerkt als 'dezelfde werkgever' als bedoeld in artikel 6 van Besluit 1/80. De werknemer kan dan bij verschillende inlenende bedrijven aan de slag, hetgeen in concreto betekent dat hij daarmee vrije toegang tot de arbeidsmarkt heeft en daarmee rechten verkrijgt die hij op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 pas na drie jaar zou verkrijgen. Het begrip 'dezelfde werkgever' houdt in dat de werknemer in dienst is bij het bedrijf waar hij werkzaam is en dat hem daarvoor betaalt. Dit betekent dat, ook indien een werknemer een vast contract heeft met een uitzendbureau en er bovendien sprake is van dezelfde inlener, er toch geen sprake is van 'dezelfde werkgever'. Bij uitzendwerk werkt de werknemer niet bij het uitzendbureau, maar bij de inlener onder diens gezag, zodat het vereiste kenmerk van de gezagsverhouding met het uitzendbureau in deze situatie niet aanwezig is. De inlener is geen werkgever omdat die de werknemer niet betaalt.
2.7 Met het vorenstaande dient beoordeeld te worden of verweerder in het onderhavige geval op goede grond heeft overwogen dat ten aanzien van eiser sub 1 geen sprake is van 'dezelfde werkgever' als bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van Besluit 1/80. Bij die beoordeling is het volgende van belang.
2.8 Het Hof heeft in zijn jurisprudentie bij de beantwoording van prejudiciële vragen over artikel 6 van Besluit 1/80 herhaaldelijk benadrukt dat voornoemd artikel moet worden bezien tegen de achtergrond van het doel van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Turkije, dat bestaat uit het bevorderen van een voortdurende en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen, ter verbetering van de levensstandaard van het Turkse volk enerzijds en in het licht van de eventuele toetreding van Turkije tot de Europese Unie anderzijds. Dit geschiedt door geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen en de door de beperking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op te heffen. De bepalingen van Besluit 1/80 vormen een stap op weg naar de geleidelijke verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers. In het bijzonder worden in artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 aan Turkse werknemers die aan de aldaar gestelde voorwaarden voldoen, nauwkeurig omschreven rechten inzake het verrichten van arbeid verleend. In deze bepaling is sprake van een geleidelijke opbouw van rechten, afhankelijk van de duur van het verrichten van legale arbeid en heeft tot doel de positie van Turkse werknemers in de gastlidstaat steeds verder te verstevigen. Deze bepaling doet voor de belanghebbenden een individueel recht op het vlak van werkgelegenheid en daarmee samenhangend een recht van verblijf ontstaan (onder meer in het arrest Sedef, C-230/03, JV 2006/91).
2.9 Eveneens volgens vaste jurisprudentie van het Hof (onder meer in de arresten Ertanir en Sedef, hiervoor aangehaald) is artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 gesteld in algemene onvoorwaardelijke bewoordingen, die niet voorzien in de bevoegdheid van de lidstaten om bepaalde categorieën Turkse werknemers uit te sluiten van rechten die deze bepaling hen rechtstreeks verleent, noch om deze rechten te beperken of aan voorwaarden te binden, omdat anders afbreuk wordt gedaan aan het nuttig effect van Besluit 1/80.
2.10 In het arrest Eker van 29 mei 1997 (C-386/9, Jur. 1997 p. I-2697) heeft het Hof overwogen dat artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, Besluit 1/80 is gebaseerd op de veronderstelling, dat alleen een contractuele betrekking die gedurende een periode van één jaar blijft bestaan, een arbeidsbetrekking vormt die duurzaam genoeg is om de Turkse werknemer de continuïteit van zijn tewerkstelling bij dezelfde werkgever te garanderen.
2.11 Met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verweerder niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat ten aanzien van eiser sub 1 geen sprake is van 'dezelfde werkgever' als bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van Besluit 1/80/. Hiertoe is het volgende overwogen.
2.12 Vast staat dat eiser sinds 1 maart 2005 reële en daadwerkelijke arbeid voor een derde heeft verricht en hij als tegenprestatie daarvoor een vergoeding heeft ontvangen.
2.13 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser sub 1 deze arbeid verricht terwijl sprake was van een gezagsverhouding. Deze gezagsverhouding is in het geval waarin de werknemer een arbeidsovereenkomst met een uitzendbureau heeft en werkzaamheden verricht voor een inlenend bedrijf, in het algemeen een gedeelde. Het uitzendbureau oefent gezag uit door te bepalen bij welke inlener de werknemer werkt alsmede door het geven van administratieve voorschriften en het hebben van de bevoegdheid tot het nemen van disciplinaire maatregelen. Het inlenende bedrijf heeft gezag over de werknemer door het verstrekken van opdrachten en aanwijzingen bij de uitvoering van diens werkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat met dit gedeelde werkgeversgezag in de situatie dat een Turkse werknemer gedurende één jaar legale arbeid heeft verricht op basis van een arbeidsovereenkomst met een uitzendbureau én bij hetzelfde inlenende bedrijf, sprake is van 'dezelfde werkgever' in de zin van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van Besluit 1/80.
Deze uitleg doet recht aan het vereiste dat sprake moet zijn van een arbeidsverhouding die duurzaam genoeg is om de Turkse werknemer de continuïteit van zijn tewerkstelling bij dezelfde werkgever te garanderen. Deze uitleg doet voorts, anders dan verweerder heeft betoogd, geen afbreuk aan het systeem van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80. Immers in de situatie dat een Turkse werknemer gedurende één jaar legaal arbeid heeft verricht op basis van een arbeidsovereenkomst met een uitzendbureau én bij hetzelfde inlenende bedrijf, verkrijgt die werknemer geen rechten die hem op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 (nog) niet zouden toekomen.
2.14 Nu eiser sub 1 sinds 1 maart 2005 op basis van een verblijfsvergunning in dienst is bij Netwerk Uitzendbureau V.o.f. en sinds die datum werkzaam is bij Flora Plus te Aalsmeer, moet worden geconstateerd dat eiser sub 1 op 1 maart 2006 ten minste één jaar legale arbeid heeft verricht in Nederland. Dit betekent dat eiser sub 1 op grond van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje van Besluit 1/80, vanaf 1 maart 2006 in aanmerking komt voor verlenging van de arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever en daarmee samenhangend van zijn verblijfsvergunning, indien die werkgever werkgelegenheid heeft. Dit laatste heeft verweerder niet onderzocht.
2.15 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser sub 1 niet in aanmerking komt voor wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel "verblijf bij partner, [naam]" in het verblijfsdoel "arbeid in loondienst op grond van Besluit nr. 1/80". Het bestreden besluit komt in zoverre wegens strijd met artikel 7:12 Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond verklaard worden.Verweerder zal worden opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser sub 1 heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 966,- (1 punt voor het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting op 21 september 2007 en 3 december 2007, wegingsfactor 1).
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
Ten aanzien van AWB 07 / 22994
2.18 Nu verweerder het bezwaar van eiser sub 2 ongegrond heeft verklaard onder verwijzing naar de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser sub 1, kan het bestreden besluit ten aanzien van eiser sub 2, gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van eiser sub 1, geen stand houden. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 Awb eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van eiser sub 2 zal gegrond worden verklaard. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.19 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser sub 2 heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 161,- , waarbij 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting is toegekend. Nu de zaak van eiser sub 2 een van de zaak van eiser sub 1 afhankelijk karakter heeft, is de wegingsfactor in dit geval bepaald op 0,25.
2.20 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
Ten aanzien van AWB 07 / 22985
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbende op de afwijzing van de aanvraag om wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 966,- te betalen aan eiser sub 1;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- te betalen aan eiser sub 1 als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Ten aanzien van AWB 07 / 22994
3.6 verklaart het beroep gegrond;
3.7 vernietigt het bestreden besluit;
3.8 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak;
3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 161,- te betalen aan eiser sub 2;
3.10 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- te betalen aan eiser sub 2 als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, voorzitter, en mrs. J.M. Janse van Mantgem en L.M. Kos, leden van de meervoudige kamer, op 3 juli 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.