Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 1556
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 juli 2008
[naam] (eiseres 1),
geboren op [geboortedatum],
[naam] (eiseres 2),
geboren op [geboortedatum],
[naam] (eiseres 3),
geboren op [geboortedatum],
allen van Surinaamse nationaliteit,
eiseressen,
gemachtigde: mr. P.E. Vos, advocaat te Haarlem,
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.Z. Achouak el Idrissi, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseressen hebben op 29 maart 2005 aanvragen ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als pleegkind bij [naam referent] (referent)”. Verweerder heeft de aanvragen bij besluit van 10 juni 2005 afgewezen. Eiseressen hebben tegen het besluit op 12 juli 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 14 april 2006 het besluit van 10 juni 2005 ingetrokken, het bezwaar van 12 juli 2005 ongegrond verklaard en de aanvragen van 29 maart 2005 afgewezen. Eiseressen hebben tegen het besluit op 12 mei 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 14 december 2007 ongegrond verklaard. Eiseressen hebben tegen dit besluit op 11 januari 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 17 april 2008 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 mei 2008. Eiseressen en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2.1In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
2.5 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.28, eerste lid en onder b, Vb kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder de beperking verband houdend met verblijf als pleegkind worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
2.6 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) zijn beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B3/3.2 Vc is bepaald dat voor deze kinderen geldt als voorwaarde dat naar het oordeel van de minister voor het kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst doordat er ten aanzien van het kind sprake is van zodanige omstandigheden, dat het niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. Dit wordt in het algemeen niet aangenomen van een kind dat bij zijn ouders verblijft in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
2.7 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
- Referent en haar echtgenoot, [naam], zijn inzake het bezwaar van eiseressen op 3 april 2006 gehoord door een ambtelijke commissie van verweerder.
- De oudste zus van eiseressen genaamd [naam], geboren op [geboortedatum] woont sinds 2001 in Nederland bij referent en haar echtgenoot.
2.8 Verweerder heeft de aanvragen van eiseressen afgewezen omdat niet is gebleken dat voor eiseressen een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst is weggelegd. Er bestaat geen aanleiding voor toepassing van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu deze bepaling ziet op beleidsregels en niet op algemeen verbindende voorschriften zoals opgenomen in het Vb. Er is voorts geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.9 Eiseressen hebben hiertegen het volgende aangevoerd. Eiseressen hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat voor hen een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst is weggelegd omdat zij niet dan wel bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende bloed- of aanverwanten kunnen worden verzorgd. Daartoe is een verklaring van de moeder van eiseressen van 12 december 2004 overgelegd. De oudste zus van eiseressen, [naam], kan niet voor hen zorgen, omdat zij in Nederland woont. Verweerder kan bij artikel 3.28, eerste lid, Vb wel gebruikmaken van artikel 4:84 Awb. Eiseressen beroepen zich op artikel 8 EVRM. Er wordt daadwerkelijk invulling gegeven aan de relatie tussen eiseressen en referent. Eiseressen verwijzen hiertoe naar het Al-Nashif-arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM).
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10 Verweerder heeft zich in het verweerschrift met betrekking tot eiseres 3 op het standpunt gesteld dat zij geen belang heeft bij deze procedure omdat uit brieven van referent aan het bureau familierechtelijke zaken van 22 juni 2007 en aan de president-rechter van het Hof van Justitie te Paramaribo, zou blijken dat eiseres 3 volgens referent niet in Nederland wil wonen. De rechtbank acht evenwel, gelet op de stukken en het door eiseressen ter zitting ingenomen standpunt dat eiseres 3 nog immer belang heeft bij onderhavige procedure, voldoende procesbelang aanwezig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder zijn standpunt op brieven van referent heeft gebaseerd terwijl eiseres 3 op geen enkel moment zelf heeft aangegeven dat zij geen verblijf bij referent in Nederland beoogt.
2.11 Ter onderbouwing van het standpunt dat voor eiseressen een onaanvaardbare toekomst in Suriname is weggelegd omdat zij niet of bezwaarlijk door hun moeder kunnen worden verzorgd, hebben eiseressen het volgende aangevoerd. Zij hebben een schrijven van hun moeder van 14 december 2004 overgelegd, waarin hun moeder heeft aangegeven dat zij afstand doet van eiseressen en dat zij toestemming geeft voor de adoptie aan referent. Zij geeft daarin ook aan dat indien die adoptie niet doorgaat zij geen contact meer wenst met eiseressen en zij niet meer bij haar terug kunnen komen. Voorts blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 3 april 2006 dat de moeder van eiseressen in totaal zeven kinderen heeft terwijl zij voor geen van hen zorgt. Eiseressen wonen op dit moment niet meer bij hun moeder maar onder een woning van andere mensen. Deze woning bestaat uit hout en golfplaten. Eiseressen gaan tot zeer laat uit, gaan alleen naar school als het hen uitkomt en hun moeder maakt zich hier geen enkele zorgen over. Voorts mishandelt de moeder eiseressen en schreeuwt ze tegen hen. De vriend van de moeder valt eiseressen lastig en komt ook langs als de moeder er niet is. Ter zitting heeft referent nog verklaard dat eiseres 2, die veertien jaar is, zwanger is en dat twee broers inmiddels gedetineerd zijn geweest vanwege handel in drugs. Deze handel in verdovende middelen vindt nog immer plaats op het terrein waar eiseressen wonen. Nog daargelaten dat eiseressen, in tegenstelling tot hetgeen verweerder aanneemt, niet meer bij hun moeder verblijven, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eiseressen, gezien voornoemde omstandigheden, door hun moeder (kunnen) worden verzorgd. Het standpunt van verweerder dat voornoemde omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen, acht de rechtbank evenmin voldoende gemotiveerd.
2.12 Met betrekking tot verweerders standpunt dat naast de moeder ook de oudste zus, [naam], voor eiseressen kan zorgen, overweegt de rechtbank het volgende. In het beleid van verweerder, zoals neergelegd in B3/3.2 Vc, staat als criterium dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. Niet in geschil is dat [naam] niet in het land van herkomst woont, maar in Nederland. Alhoewel [naam zus] thans geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, behoort een adoptie door referent en haar echtgenoot blijkens een schrijven van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 augustus 2007 tot de mogelijkheden. Nog daargelaten of van [naam zus] kan worden verwacht dat zij voor eiseressen gaat zorgen, gelet op de hiervoor weergegeven situatie waarin eiseressen verkeren, heeft verweerder, gezien het feit dat [naam zus] thans niet in Suriname verblijft, zich in ieder geval ten tijde van het bestreden besluit niet op het standpunt kunnen stellen dat zij voor eiseressen kan zorgen.
2.13 Het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat eiseressen niet door de Surinaamse Raad voor de Kinderbescherming kunnen worden opgevangen, kan aan het voorgaande niet afdoen. Immers, op grond van het beleid van verweerder in B3/3.2 Vc is dit voor de beoordeling of naar het oordeel van de minister sprake is van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst niet relevant.
2.14 De grond van eiseressen, dat verweerder ten onrechte van mening is dat artikel 4:84 Awb geen rol kan spelen bij artikel 3.28 Vb, slaagt. Immers, ingevolge artikel 3.28 Vb kan de verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling die naar het oordeel van onze minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft. Deze wettelijke bepaling heeft verweerder nader ingevuld in zijn beleid zoals neergelegd in B3/3.2 Vc. Reeds hierom bestaat de mogelijkheid hiervan met toepassing van artikel 4:84 Awb af te wijken. Verweerder heeft deze grond van eiseressen dan ook ten onrechte zonder een inhoudelijke beoordeling ter zijde geschoven.
2.15 Inzake het beroep van eiseressen op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank het volgende. In B2/10.2.1 Vc is bepaald dat sprake kan zijn van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen de pleegouders of opvangouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven. Partijen houdt verdeeld de vraag of sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiseressen en referent.
2.16 De rechtbank volgt het standpunt van verweerder, dat eiseressen niet met objectieve bescheiden hebben aangetoond dat er sprake is van voldoende invulling van het familie- of gezinsleven, niet. Immers, eiseressen hebben reeds bij de aanvraag verklaringen van hun moeder van 10 mei 2004 en 12 december 2004 overgelegd waarin zij toestemming heeft gegeven voor de adoptie van eiseressen door referent en haar echtgenoot. Daarnaast hebben zij een beschikking van de kantonrechter in het eerste kanton te Paramaribo van 9 maart 2005 overgelegd waarbij referent tot tijdelijke voogdes van eiseressen is benoemd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen hiermee een begin gemaakt met het aantonen dat invulling wordt gegeven aan het familie- of gezinsleven tussen eiseressen en referent. Voorts hebben referent en haar echtgenoot blijkens het verslag van de hoorzitting verklaard dat zij iedere maand geld overmaken naar de moeder ten behoeve van eiseressen, dat zij eiseressen meerdere malen in Suriname hebben bezocht, dat zij wekelijks telefonisch contact en soms contact via het internet hebben. Indien verweerder van mening was dat voor de beoordeling of sprake is van voldoende invulling van het familie- of gezinsleven, naast de reeds overgelegde bescheiden en de afgelegde verklaringen nog meer objectieve bescheiden benodigd waren, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder dit ten tijde van de hoorzitting aan referent kenbaar te maken. Nu hiervan niet is gebleken en verweerder zich eerst in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat geen invulling van het familie- of gezinsleven wordt aangenomen nu onvoldoende objectieve bescheiden zijn overgelegd, geeft het bestreden besluit daarmee geen blijk van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering.
2.17 Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.18 Het vorengaande brengt met zich mee dat het besluit niet berust op een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering mist.
2.19 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en 7:12 Awb.
2.20 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.21 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseressen hebben gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.22 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiseressen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- te betalen aan eiseressen als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, rechter, en op 29 juli 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.