ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9359

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/8280 ZW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewetuitkering en de rol van verwijtbaarheid bij benadelingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) en een eiser die een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) had aangevraagd. De eiser, die sinds 1 augustus 1987 in dienst was bij de rechtsvoorganger van Securitas Beveiliging B.V., raakte op 13 september 2006 arbeidsongeschikt. Na het ondertekenen van een beëindigingsovereenkomst per 1 april 2007, weigerde verweerder de ZW-uitkering met ingang van 1 maart 2007, omdat eiser zijn verplichtingen niet zou zijn nagekomen. Eiser stelde dat hij onder druk had getekend en dat zijn situatie, waaronder eerdere mishandeling en de zorg voor zijn dochters, niet voldoende was meegewogen.

De rechtbank oordeelde dat niet alleen medische omstandigheden, maar alle relevante omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van verwijtbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de verweerder ten onrechte had aangenomen dat de benadelingshandeling volledig aan eiser kon worden verweten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van alle omstandigheden bij de beoordeling van verwijtbaarheid in het kader van de Ziektewet. De rechtbank stelde vast dat de druk waaronder eiser verkeerde, samen met zijn persoonlijke omstandigheden, een significante rol speelde in de beslissing om de beëindigingsovereenkomst te ondertekenen. Dit leidde tot de conclusie dat de weigering van de uitkering niet gerechtvaardigd was, gezien de mate van verwijtbaarheid die eiser kon worden toegeschreven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/8280 ZW
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats]
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen , verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 30 juli 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld dat met ingang van 1 maart 2007 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) blijvend geheel wordt geweigerd.
Bij besluit van 27 september 2007 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 november 2007, ingekomen bij de rechtbank op 6 november 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 6 augustus 2008 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [...]
Motivering
Eiser is vanaf 1 augustus 1987 in dienst geweest van de rechtsvoorganger van Securitas Beveiliging B.V. laatstelijk in de functie van beveiligingsmedewerker.
Eiser is op 13 september 2006 arbeidsongeschikt geraakt. Op 31 januari 2007 heeft eiser een overeenkomst getekend waardoor zijn dienstverband per 1 april 2007 is beëindigd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn verplichting zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen, niet is nagekomen. Het wordt eiser verweten dat hij zelf ontslag heeft genomen, waardoor hij zijn recht op aanspraak op loon heeft prijsgegeven. Volgens verweerder is er geen aanleiding om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Voorts heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat er eigenlijk sprake is van twee besluiten in primo, waarbij sprake is van een herhaald besluit, zodat gelet op de termijn waarbinnen bezwaar is gemaakt, de rechtbank ambtshalve dient te toetsen of eiser ontvankelijk is bezwaar.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij ten tijde van het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst dusdanig onder druk stond, dat het ondertekenen van die overeenkomst hem niet kan worden aangerekend. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een brief van zijn huisarts, J.S. de Kanter van 30 oktober 2007 en een brief van de Basiszorgcoördinatie kwetsbare kinderen (hierna: BKK) overgelegd van 29 oktober 2007.
Voorop staat dat van een niet-ontvankelijk bezwaarschrift geen sprake is. Hiertoe is het volgende redengevend. In het besluit in primo van 4 mei 2007 staat de datum 1 april 2007 als datum voor de aanvang van een eventuele ZW-uitkering vermeld. In het besluit in primo van 30 juli 2007 staat de datum 1 maart 2007 vermeld. Eerst na vragen van de rechtbank ter zitting op dit punt heeft verweerder meegedeeld dat het besluit van 30 juli 2007 een missslag bevat, nu uitgegaan moet worden van 1 april 2007. Volgens verweerder betekent dit dat er sprake is van een herhaald besluit. Verweerder heeft ter zitting informatie in de vorm van een mailwisseling tussen zijn medewerkers uit de periode mei- juli 2007 aangaande de vraag of er sprake zou kunnen zijn van het ontbreken van verwijtbaarheid bij eiser. Volgens verweerder heeft er na het nemen van het besluit van 4 mei 2007 nader onderzoek plaatsgevonden dat heeft geleid tot de beslissing van 30 juli 2007. De rechtbank stelt vast dat door alsnog nader onderzoek te doen, verweerder kennelijk zelf de conclusie heeft getrokken dat het besluit van 4 mei 2007 onzorgvuldig was genomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient het er dan ook voor te worden gehouden dat verweerder het besluit van 4 mei 2007 heeft vervangen door het besluit van 30 juli 2007, zodat van een herhaald besluit geen sprake is.
De rechtbank beantwoordt de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW, bevestigend. Eiser heeft immers zijn handtekening gezet onder de beëindigingsovereenkomst en met het tekenen van deze overeenkomst al zijn aanspraken op loon opgegeven. Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser hiermee een benadelingshandeling heeft gepleegd.
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder op grond van artikel 45, eerste lid, van de ZW gehouden was het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren.
Ingevolge artikel 45, tweede lid, van de ZW dient deze maatregel te worden afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden en wordt in elk geval van het opleggen van een maatregel afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b van het Maatregelenbesluit UWV (Regeling van 9 augustus 2004, stcrt.163, laatstelijk gewijzigd bij de regeling van 26 september 2006, Stcrt.190) bedragen de hoogte en de duur van de maatregel bij het niet of niet nakomen van de verplichting opgenomen in de vijfde categorie, ten tweede, van -hier- de ZW, de gehele uitkering voor de duur dat de verzekerde aanspraak op loon zou hebben kunnen doen gelden, dan wel de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren. Het tweede lid van artikel 7, onder b, bepaalt dat indien de mate van verwijtbaarheid of de nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft, de hoogte en duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid onder b. 30% gedurende de daartoe bedoelde termijn is.
De rechtbank volgt de redenering van verweerder bij monde van de bezwaarverzekeringsarts W.Visser in zijn rapportage van 7 december 2007 bij het verweerschrift niet. Op grond van de geldende regelgeving, noch op grond van de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer CRvB 18 april 2007, LJN: BA3302) kan worden geconcludeerd dat louter medische omstandigheden een rol kunnen spelen bij de vraag of de benadelingshandeling eiser kan worden verweten. Voor de vraag of een benadelingshandeling eventueel niet of in mindere mate verwijtbaar is, dienen alle omstandigheden die tot de benadelingshandeling hebben geleid te worden meegenomen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren. Eiser heeft na het overlijden van zijn eerste echtgenote in 2004 als alleenstaande vader de zorg gekregen over zijn twee dochters in de tienerleeftijd. In 2006 is eiser mishandeld door een ex-vriendje van één van deze dochters. Eiser heeft aan deze mishandeling diverse lichamelijke klachten overgehouden, waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. In 2006 is in verband met de problemen die eiser ondervond met de opvoeding van zijn dochters via Bureau Jeugdzorg de BKK ingeschakeld. De heer [A.] van het BKK geeft in zijn brief van 29 oktober 2007 aan dat het gezin van eiser zich ten tijde van het ontslag van eiser in een crisissituatie bevond. Ook vermeldt de heer [A.] dat door een samenloop van stressfactoren er sprake was van ernstige overbelasting van eiser. Hij meent dat de beslissing om een handtekening te zetten onder de beëindigingsovereenkomst een beslissing is, die is genomen uit wanhoop om de situatie voor hem en zijn dochters zoveel mogelijk binnen de perken te houden. De huisarts heeft in de brief van 30 oktober 2007 geconcludeerd dat er bij eiser sprake was en in belangrijke mate nog steeds is van overbelasting door een samenloop van fysieke, psychische en sociale factoren, waardoor de belasting groter was en is dan de draagkracht van eiser. Volgens de huisarts was hiervan ook eind 2006/begin 2007 sprake. Daar komt bij dat eiser -volgens de informatie van de huisarts- sinds 1997 bekend is met chronische manisch depressieve klachten. Voorts is naar voren gekomen dat de werkgever druk heeft uitgeoefend op eiser om weer aan het werk te gaan en dat de re-integratie, mede als gevolg van de problematische situatie thuis, moeizaam verliep.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verwijtbaarheid aan de zijde van eiser weliswaar niet geheel ontbreekt, maar dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de benadelingshandeling eiser volledig valt te verwijten.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen.
Gelet op artikel 19 van de Beroepswet gaat die termijn pas lopen als deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit ;
draagt verweerder op binnen 6 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 39,-, vergoedt;
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.M. Derijks en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier W.M. Colpa