ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9355

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/26680
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 augustus 2008 uitspraak gedaan in een vervolgberoep inzake de vreemdelingenbewaring van een Chinese vreemdeling. De rechtbank heeft eerder op 24 juni 2008 geoordeeld dat, indien een vreemdeling beschikt over een geldig Chinees paspoort, hij kan worden uitgezet naar China. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2008, waarin wordt gesteld dat van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij actief meewerkt aan het verkrijgen van zijn identiteit en nationaliteit om een (vervangend) paspoort te verkrijgen. De eiser heeft echter geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden aantonen dat hij niet in staat is om zijn identiteit te staven met de benodigde documenten. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat en dat de verweerder voldoende voortvarendheid heeft betracht bij de voorbereiding van de uitzetting. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat het beroep van de eiser ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er zijn geen gronden voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/26680 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 7 augustus 2008
inzake
[eiser], geboren op [1981], van gestelde Chinese nationaliteit, eiser,
verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Inleiding
1.1 Verweerder heeft op 5 april 2008 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd. Deze maatregel duurt nog steeds voort.
1.2 Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Eiser heeft daarbij verzocht om een schadevergoeding.
1.3 Verweerder heeft een kopie van de voortgangsrapportage van 28 juli 2008 met betrekking tot de uitzetting van eiser overgelegd.
1.4 De rechtbank heeft eiser gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen nadat verweerder de voortgangsgegevens heeft verzonden te reageren op de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens en daarbij gemotiveerd aan te geven, waarom de behandeling van het vervolgberoep ter zitting niet achterwege mag blijven, alsmede of de vreemdeling in persoon door de rechtbank gehoord wil worden.
1.5 Eiser heeft hierop gereageerd en daarbij aangegeven dat de behandeling van de zaak ter zitting niet achterwege kan blijven.
1.6 De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en daarbij op grond van artikel 96, eerste lid, Vw bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 96, derde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft bij brief van 30 juli 2008 aangevoerd dat er - kort samengevat - geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn, omdat aan zowel ongedocumenteerde als gedocumenteerde Chinezen geen laissez passer worden afgegeven, ongeacht de medewerking van de vreemdeling. Eiser stelt dat de vraag in hoeverre de vreemdeling in kwestie meewerkt niet relevant meer is. Eiser verwijst hiervoor naar diverse uitspraken van deze rechtbank.
2.3 Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat bij uitspraak van 24 juni 2008 is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig waren. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of sedert het moment van het sluiten van genoemd onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is. Hierbij acht de rechtbank met name van belang of nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat en of verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
2.4 Onder verwijzing naar de uitspraak van 28 juli 2008 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (nr. 200804914/1), stelt de rechtbank voorop dat het feit dat de Chinese autoriteiten reeds geruime tijd geen laissez passer aan Chinese vreemdelingen hebben verstrekt, niet wegneemt dat op de vreemdeling de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Dit brengt mee dat van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen.
2.5 Deze rechtbank heeft in de onderhavige zaak reeds bij uitspraak van 24 juni 2008 (rechtsoverweging 2.13) overwogen dat aangenomen moet worden dat, indien een vreemdeling beschikt over een geldig Chinees paspoort, hij kan worden uitgezet naar dat land. De omstandigheid dat er slechts zeer beperkt laissez passer worden afgegeven betekent dus niet dat er op voorhand geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank volgt dan ook niet het desbetreffende betoog van eiser. Indien een vreemdeling ten tijde van zijn inbewaringstelling niet al over een geldig Chinees paspoort beschikt, kan hij, gelet op het algemeen ambtsbericht van China van april 2008 (pagina 39) indien hij zijn hukou-boekje, een identiteitsbewijs en twee pasfoto’s inlevert, de beschikking krijgen over een paspoort. Voorts blijkt uit dat ambtsbericht (pagina 37) dat, indien een persoon zijn correcte naam, geboortedatum en laatst bekende adres opgeeft, deze in de hukou-registratie terug te vinden moet zijn (pagina 37).
2.6 Van eiser mag worden verwacht dat hij een actieve bijdrage levert aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit teneinde een (vervangend) paspoort te verkrijgen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat hij niet in staat kan worden geacht concrete en verifieerbare gegevens betreffende zijn identiteit te verschaffen en met de hiervoor bedoelde documenten te staven. Eiser heeft daarentegen tijdens verscheidene vertrekgesprekken aangegeven niets te hebben ondernomen ter bespoediging van het onderzoek. Tijdens het vertrekgesprek van 24 juni 2008 heeft eiser bovendien aangegeven niet de waarheid te hebben gesproken en een andere naam te hebben opgegeven. De rechtbank neemt bij het voorgaande in aanmerking dat eiser blijkens het vertrekgesprekverslag van 24 juli 2008 de beschikking heeft gehad over een paspoort.
2.7 Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het onderzoek bij de Chinese autoriteiten nog loopt en dat verweerder regelmatig informeert naar de stand van zaken, laatstelijk op 16 juli 2008. Voorts heeft verweerder op 24 juni 2008 en 24 juli 2008 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting bestaat, verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de voorbereiding van eisers uitzetting alsmede dat het resultaat van het nog lopende onderzoek vooralsnog kan worden afgewacht.
2.8 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.9 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.10 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2008.
De griffier: De rechter:
W.J. van der Lee mr. K.J. Veenstra
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.