ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9199

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 42571
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met beperking 'verblijf bij echtgenoot'

In deze zaak heeft eiseres op 28 november 2006 een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als beperking 'verblijf bij echtgenoot'. De aanvraag werd door verweerder op 25 juni 2007 afgewezen, maar na bezwaar werd de vergunning verlengd tot 16 april 2012. Eiseres heeft echter beroep ingesteld tegen deze beslissing, omdat zij van mening was dat de verlenging met terugwerkende kracht naar 1 maart 2007 had moeten ingaan, om een verblijfsgat te voorkomen. De rechtbank heeft de zaak op 10 maart 2008 behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit getoetst aan de hand van de ingediende beroepsgronden en de relevante wetgeving, waaronder de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten tijde van het verstrijken van de vorige vergunning niet voldeed aan het middelenvereiste, maar dat verweerder de aanvraag niet had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een (gedeeltelijke) afwijzing inhield en dat verweerder niet had getoetst of eiseres aan de voorwaarden voldeed. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en ontbrak aan een deugdelijke motivering.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,-, en werd de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor het betaalde griffierecht van € 143,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 mei 2008.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 42571
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 mei 2008
in de zaak van:
[naam eiseres],
geboren op [geboorte datum], van Marokkaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 28 november 2006 een aanvraag ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking 'verblijf bij echtgenoot [naam echtgenoot]' (referent). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 25 juni 2007 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 18 juli 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 17 oktober 2007 gegrond verklaard en de geldigheidsduur van de vergunning verlengd van 16 april 2007 tot 16 april 2012. Eiseres heeft tegen dit besluit op 12 november 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 18 februari 2008 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 maart 2008. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is verweerder bevoegd de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
2.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (hierna ook te noemen: het middelenvereiste).
2.4 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien door de vreemdeling niet meer wordt voldaan aan het middelenvereiste.
2.5 Ingevolge artikel 26, tweede lid, Vw wordt de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor de verlenging is gevraagd afloopt.
2.6 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van artikel 18 Vw vastgesteld. In B2/9.5.2 Vc is onder meer het volgende bepaald. Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen.
2.7 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is op 6 april 2005 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij echtgenoot [naam echtgenoot]'. Deze verblijfsvergunning regulier is verleend met ingang van 1 maart 2005, geldig tot 1 maart 2006. Deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 1 maart 2007.
2.8 Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte de gevraagde verlenging van de verblijfsvergunning niet in laten gaan op de einddatum van de voorgaande verlenging. Aldus ontstaat voor eiseres een verblijfsgat hetgeen nadelig is voor haar verblijfsrechtelijke positie. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet per 1 maart 2007 is verlengd en het getuigt van bijzondere hardheid dat het middelenvereiste zodanig strikt wordt gehanteerd dat een verblijfsgat van zes weken wordt gecreëerd. Zowel op het punt van het middelenvereiste als op de aspecten betreffende het gezins- en familieleven van eiseres met haar echtgenoot en kind, was een bijzondere belangenafweging vereist, tot het maken van welke afweging paragraaf B2/9.5.2 Vc ook verplicht. Ter zake van het middelenvereiste zijn meerdere omstandigheden van belang die het noodzakelijk maken af te wegen of de verblijfsvergunning ingaande 1 maart 2007 kan worden verlengd. Daarbij moet worden meegewogen het arbeidsverleden van referent, de zeer vele inspanningen van referent om weer een baan te vinden en het feit dat referent kort na afloop van de geldigheidsduur van de verleende vergunning arbeid heeft gekregen die duurzaam is gebleken. Met betrekking tot het familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar gezin is er op gewezen dat sprake is van een bijzondere situatie in verband met de (erfelijke) aandoening aan de wervels en ribben die op 27 juni 2006 is vastgesteld bij het zoontje van eiseres en referent. De noodzakelijke zorg en begeleiding van dit kind maken het voortgezet verblijf van eiseres en referent van bijzonder belang en brengt een bijzondere afweging mee. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten eiseres op het bezwaar te horen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige verlenging van haar verblijfsvergunning, 1 maart 2007, niet meer voldeed aan het middelenvereiste. Aan dat wettelijk vereiste wordt door eiseres eerst weer voldaan per 16 april 2007, zijnde de datum waarop referent weer arbeid in loondienst is gaan verrichten.
2.10 Beoordeeld dient allereerst te worden of verweerder bevoegd is om, ondanks dat eiseres niet meer voldeed aan het middelenvereiste, de ingangsdatum van de gevraagde verlenging te stellen op een eerdere datum dan 16 april 2007.
2.11 Uit het bepaalde in artikel 26, tweede lid, Vw volgt dat de geldigheidsduur van een verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd eerst kan worden verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet. Het nog voldoen aan het middelenvereiste is één van de wettelijke voorwaarden die worden gesteld aan het verlengen van een verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het bepaalde in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw geeft verweerder echter de bevoegdheid om de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier niet af te wijzen ook al is aan het middelenvereiste niet voldaan. Verweerder heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt door het stellen van beleidsregels hierover in B2/9.5.2. Vc. Verweerder heeft zich in het verweerschrift echter op het standpunt gesteld dat die beleidsregels in dit geval niet van toepassing zijn, omdat de aanvraag van eiseres niet is afgewezen.
2.12 Met eiseres en anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een (gedeeltelijke) afwijzing van de onderhavige aanvraag inhoudt, nu die aanvraag is gericht op het verlengen van de geldigheidsduur verblijfsvergunning van eiseres met ingang van een eerdere ingangsdatum dan waarop verweerder de geldigheidsduur van de vergunning heeft verlengd. Uit dit oordeel vloeit voort dat de rechtbank zich niet kan verenigen met verweerders standpunt dat het bepaalde in paragraaf B2/9.5.2 Vc in dit geval niet van toepassing is. Nu verweerder in het bestreden besluit niet heeft getoetst of door eiseres met ingang van 1 maart 2007 is voldaan aan de voorwaarden van B2/9.5.2 Vc, terwijl door eiseres in het aanvullend bezwaarschrift van 18 juli 2007 wel feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die volgens haar tot een belangenafweging nopen, is het besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze voorbereid en ontbeert het een deugdelijke motivering. Daar komt bij dat verweerder eiseres ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld op het bezwaar te worden gehoord. Van de door verweerder gestelde uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 7:3 sub d Algemene wet bestuursrecht (Awb), krachtens welke bepaling door het bestuursorgaan van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen, is in dit geval geen sprake.
2.13 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens schending van de artikelen 3:2 Awb, 7:2 Awb en 7:12 Awb.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.15 De rechtbank zal de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- aan eiseres te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 16 mei 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. T.A.K. Jager, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.