RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757264-08
's-Gravenhage, 20 augustus 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1967,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 augustus 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. Grégoire, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de eigenaar.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring van het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 tenlastegelegde feit te kunnen komen. In het dossier zijn er aanwijzingen voorhanden die wijzen op betrokkenheid van verdachte bij dit feit, zoals daar zijn:
- dat verdachte brandwonden had, terwijl hij de brand niet heeft helpen blussen;
- dat verdachte volgens zijn eigen verklaring de brand heeft ontdekt, maar hij heeft geen 112 gebeld;
- dat de deur van de bewuste woonwagen met een koevoet, welke op het aanrecht van de woonwagen is aangetroffen, is opgebroken en deze koevoet afkomstig was uit de gereedschapskist die onder de woonwagen van zijn schoonvader stond, hetgeen bij verdachte bekend was;
- dat verdachte in een telefoongesprek zegt dat de brand door kortsluiting zou zijn veroorzaakt, terwijl hij wist dat de brand mogelijk was aangestoken.
Deze aanwijzingen leveren - ook wanneer zij worden bezien in onderlinge samenhang - naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op. Daartoe acht zij het volgende redengevend.
Niet is komen vast te staan dat de verklaring van verdachte dat hij de brandwonden aan zijn benen en gezicht heeft opgelopen doordat hij de voordeur van de woonwagen heeft geopend, om te kijken of zijn schoonmoeder nog binnen was, onjuist dan wel onmogelijk is. In ieder geval kan de verklaring van [A], werkzaam bij de brandweer, deze mogelijkheid niet 100% uitsluiten. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de foto op pagina 77 van het dossier, de brand in zowel de slaapkamer als in de gang - waarop de voordeur uitkomt - moet hebben gewoed, zodat niet valt uit te sluiten dat verdachte daardoor de brandwonden heeft opgelopen.
Over het niet bellen van 112 heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij als gevolg van de opgelopen brandwonden veel pijn had en om die reden meteen onder de douche is gegaan. Wat ervan deze verklaring ook zij, het niet bellen van 112 door verdachte is te speculatief om voor het bewijs te kunnen worden gebezigd. Hetzelfde geldt voor het in een telefoongesprek noemen van kortsluiting of een stroomkachel als oorzaak van de brand.
Ook dient de omstandigheid dat verdachte wist dat de gereedschapkist van zijn schoonvader, met daarin de koevoet, onder diens woonwagen stond met terughoudendheid te worden beoordeeld aangezien ook andere personen hiervan op de hoogte konden zijn en het niet onmogelijk is om buiten het zicht van de camera op het woonwagenkamp te komen.
Aangezien elk direct (technisch) bewijs voor het stichten van de brand in de woonwagen door verdachte - zoals bijvoorbeeld vingerafdrukken op de koevoet en op de twee aangetroffen jerrycans - ontbreekt, dient verdachte van de hem tenlastegelegde brandstichting op 31 januari 2008 te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft bepleit - zoals verwoord in zijn pleitnotities op pagina 9 - dat verdachte ten aanzien van feit 2 eveneens dient te worden vrijgesproken wegens, kort samengevat, het ontbreken van bewijs.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Aangever [B], [functie] bij de gemeente Zoetermeer, heeft op 7 januari 2008 bij de politie verklaard dat hij op 2 januari 2008, omstreeks 16.00 uur, door verdachte werd gebeld en dat deze volledig door het lint ging en alleen maar schreeuwde. [B] verklaart hierover dat verdachte hem meermalen beloofde de keel af te komen snijden en dat hij zei dat hij wel weet waar [B] woont en dat hij hem komt opzoeken. Door [B] is verklaard dat hij zich hierdoor zeer bedreigd voelde (pagina 104/105).
Getuige [C], de direct leidinggevende van [B], heeft verklaard dat [B] direct na het telefoongesprek waarin de bedreigingen waren geuit, naar hem toe was gekomen en dat hij verontrust en ontdaan over kwam. Ook verklaart [C] dat het hem bekend was dat [B] zijn auto sindsdien telkens op een andere plaats parkeerde en dat hij op weg van en naar zijn werk in de gaten hield wie er achter hem reed (pagina 209).
Tegen de politie heeft verdachte onder meer gezegd dat hij zich wel kon voorstellen dat als hij iets bedreigends zegt, dit voor [B] bedreigend overkomt gezien het feit dat hij van het kamp komt en om hem als persoon (pagina 107). Ook ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij zich wel kan voorstellen dat [B] zich als gevolg van zijn uitlatingen bedreigd voelde.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hierna onder feit 2 te noemen misdrijf.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de gewijzigde dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich jegens een ambtenaar van de gemeente Zoetermeer schuldig gemaakt aan verbale bedreiging met de dood.
Het gedrag van verdachte is maatschappelijk volstrekt onaanvaardbaar, nu gemeente ambtenaren hun taak moeten kunnen uitoefenen zonder aan bedreigingen te worden blootgesteld. De ervaring leert immers dat delicten als de onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid kunnen veroorzaken. Bovendien dragen dergelijke bedreigingen sterk bij aan het binnen de betreffende beroepsgroep levende idee dat de risico's die verbonden zijn aan het uitvoeren van hun werkzaamheden gestaag toenemen.
De rechtbank heeft voorts in haar oordeel betrokken dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 april 2008 - eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte Voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 11 juni 2008. Uit de inhoud van dit rapport komt naar voren dat verdachte een woonwagenbewoner is die weinig tot geen school heeft genoten en die moeite heeft met lezen en schrijven. Verdachte heeft een vrouw en drie kinderen. Verdachte is autoverkoper van beroep en heeft een eigen autobedrijf waarvan hij vóór zijn detentie goed kon rondkomen. Verdachte erkent dat hij sociaal niet vaardig is en dat hij bedreigend kan overkomen op mensen. Hij merkt dit voornamelijk tijdens overleggen met gemeente en politie als woordvoerder namens het woonwagenkamp. Verdachte verliest soms zijn zelfbeheersing en is zich hier deels van bewust. Hij vindt dat hij verkeerd reageert wanneer er een discussie ontstaat. Verdachte zou dit bij zichzelf willen veranderen en hij is gemotiveerd om een sociale vaardigheidstraining te volgen. De reclassering ziet echter geen mogelijkheden om verdachte in een verplicht kader te begeleiden, omdat hij het delict ontkent. Aangezien verdachte ontkent, kan de reclassering geen uitspraak doen over de kans op recidive en onthoudt zij zich van een strafadvies.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 22-04-2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 25-04-2008,
welke voorlopige hechtenis per 7 augustus 2008 bij aparte beslissing is opgeheven,
gelast de teruggave aan de eigenaar van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Timmermans, voorzitter,
Milders en Van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Maat, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 augustus 2008.
mr. Van Dam is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.