ECLI:NL:RBSGR:2008:BE8973

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
225954 - HA ZA 04-2559
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na beëindiging bankrelatie en reputatieschade door Staal Bank

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit een groep vennootschappen en een individu, van Staal Bank N.V. een schadevergoeding van € 10.734.422,- wegens beëindiging van hun bankrelatie en reputatieschade. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 19 maart 2008 een tussenvonnis gewezen waarin de vorderingen van eisers worden besproken. De eisers stellen dat de beëindiging van de bankrelatie door Staal Bank onrechtmatig was en dat zij hierdoor aanzienlijke kosten hebben moeten maken, waaronder kosten voor het oversluiten van hypotheken en juridische bijstand. De rechtbank oordeelt dat Staal Bank een zorgplicht heeft jegens haar cliënten en dat de beëindiging van de relatie op basis van een strategische heroriëntatie niet zonder meer kan worden aanvaard zonder schadevergoeding. De rechtbank wijst erop dat de beëindiging van de relatie ook verband houdt met beschuldigingen van koersmanipulatie door eiser sub 1, wat complicaties toevoegt aan de zaak. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor nadere conclusies van partijen, waarbij eisers de gelegenheid krijgen om hun vorderingen verder te onderbouwen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Vonnis van 19 maart 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 225954 / HA ZA 04-2559 van:
1. [eiser sub 1.],
wonende te [plaats A.],
2. de naamloze vennootschap
VHS ONROEREND GOED MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE BELEGGINGS COMBINATIE (NBC) B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOED ’S-GRAVENHAGE B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTERVORDE ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAGHEHOVE B.V.,
gevestigd te Wassenaar,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ PRETORIUS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PENNINGSTAETE B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLORIJNSTAETE B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUKAATSTAETE B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHELLINGSTAETE B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STATENPROJECT B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STAL STATENPROJECT B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STATENHAVEN B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STATENPOLIS B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eisers,
advocaat: mr. Hammerstein (Amsterdam),
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
tegen
de naamloze vennootschap
STAAL BANK N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaten: mrs. Van Everdingen, Lunsingh Scheurleer, Kolkman en Van der Hoeven (Amsterdam),
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Eisers zullen hierna afzonderlijk “[eiser sub 1.]”, “VHS”, “NBC”, “Vastgoed ’s-Gravenhage”, “Westervorde”, “Haghehove”, “Pretorius”, “Penningstaete”, “Florijnstaete”, “Dukaatstaete”, “Schellingstaete”, “Statenproject”, “Stal Statenproject”, “Statenhaven” en “Statenpolis” genoemd worden. Met “[eiser sub 1.] c.s.” worden eisers hierna gezamenlijk aangeduid. Eiseressen sub 2 tot en met 15 worden hierna ook aangeduid als “de [eiser sub 1.]-groep”. Gedaagde zal hierna “Staal Bank” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 26 juli 2004;
- de akte houdende overlegging van 19 producties aan de zijde van [eiser sub 1.] c.s.;
- de conclusie van antwoord, met 15 producties;
- de conclusie van repliek, met producties 20 tot en met 31;
- de conclusie van dupliek, met producties 16 tot en met 28;
- de lijst van producties d.d. 18 augustus 2005 aan de zijde van [eiser sub 1.] c.s.;
- de akte houdende overlegging producties 32 tot en met 42 d.d. 18 augustus 2005 aan de zijde van [eiser sub 1.] c.s.;
- de akte houdende overlegging productie d.d. 18 augustus 2005 aan de zijde van Staal Bank, met productie 29;
- de akte houdende overlegging producties d.d. 18 augustus 2005 aan de zijde van Staal Bank, met producties 30 tot en met 32gg;
- de pleitnota’s en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken te weten:
- de producties ten behoeve van het pleidooi d.d. 13 december 2007 aan de zijde van [eiser sub 1.] c.s., met producties 1 tot en met 20;
- de akte houdende overlegging productie d.d. 13 december 2007 aan de zijde van Staal Bank, met productie 33;
- het door [eiser sub 1.] c.s. overgelegde proces-verbaal d.d. 12 september 2007 van verhoor
van de getuige [getuige A.] in de strafzaak tegen onder meer [eiser sub 1.] en Staal Bank.
1.2. Ter pleitzitting van 13 december 2007 is vonnis bepaald op 13 februari 2008, dat de rechtbank door omstandigheden aan haar zijde echter pas heden kan wijzen.
2. De feiten
2.1. Staal Bank, bekend onder de handelsnaam Staalbankiers, is een in 1916 opgerichte bankinstelling, die vanaf enig moment deel is gaan uitmaken van het Achmea-concern. Van oudsher bestond Staalbankiers uit slechts drie kantoren. In 1999 heeft Achmea een forse groeistrategie ingezet bij en voor Staalbankiers.
2.2. Staal Bank is gedurende ruim twintig jaar - tot medio 2004 - de huisbankier geweest van [eiser sub 1.] c.s., tot najaar 2003 met wederzijds genoegen en profijt.
2.3. [eiser sub 1.] c.s houden zich in hoofdzaak bezig met de handel en het beleggen in onroerende zaken. De [eiser sub 1.]-groep bezat bij het uitbrengen van de dagvaarding in juli 2004 registergoederen met een totale waarde van circa € 500 miljoen. [eiser sub 1.] hield toen direct of indirect in alle vennootschappen van de [eiser sub 1.]-groep een meerderheidsbelang en was van elk daarvan statutair bestuurder. De meest zichtbare vennootschap van de [eiser sub 1.]-groep was destijds de beursvennootschap en het beleggingsfonds VHS, door de [eiser sub 1.]-groep verworven in 1992 uit een surseance van betaling met steun van huisbank Staal Bankiers.
2.4. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding op 26 juli 2004 hield Vastgoed ’s-Gravenhage 67,5% van de aandelen in dit beursfonds VHS, NBC 15% en Haghehove 10%. Het restant van de aandelen VHS (7,5%) werd op de beurs Euronext verhandeld. In 2005 heeft [eiser sub 1.] na allerlei verwikkelingen uiteindelijk al zijn indirect gehouden aandelen in VHS verkocht voor € 22,- per aandeel.
2.5. Na deze introductie van de procespartijen keert de rechtbank terug in de tijd naar het jaar 2002. In het voorjaar van 2002 hield de met [eiser sub 1.] bevriende heer [B.] nog circa 7,5% van de aandelen in VHS. [B.] wenste zijn belang uit te breiden naar 10%. Hiertoe heeft Staal Bank op 30 mei 2002 een krediet van € 18 miljoen verstrekt aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 23 April B.V. (hierna: 23 April), van welke vennootschap [B.] indirect alle aandelen hield. Één van de door Staal Bank bedongen zekerheden voor dit krediet aan 23 April was een borgtocht van € 4 miljoen van [eiser sub 1.], dit naast borgtochten en zekerheden van [B.] zelf.
2.6. Op 12 juli 2002 heeft 23 April vervolgens aan Staal Bank een volmacht verstrekt om voor risico en rekening van 23 April en dus uiteindelijk [B.] een aandelenbelang van 10% in VHS te verwerven tegen een koers van € 17,50 tot € 18,50.
2.7. Medio 2002 heeft Staal Bank haar eigen accountantsdienst een onderzoek laten verrichten naar - in het bijzonder - de naleving van de Wet melding zeggenschap (hierna: Wmz) door Staal Bank en door de betrokken cliënten in verband met de handel in aandelen VHS. Hiervan is op 26 augustus 2002 een intern schriftelijk rapport uitgebracht.
2.8. Vanaf begin september 2003 heeft Staal Bank haar eigen accountantsdienst een vervolgonderzoek laten verrichten naar de handel in aandelen VHS voor rekening en risico van 23 April. Hiervan is op 14 oktober 2003 een intern schriftelijk rapport uitgebracht.
2.9. Naar aanleiding van het laatstgenoemde rapport zijn op verzoek van Staal Bank de arbeidsovereenkomsten met twee van haar medewerkers door de kantonrechter ontbonden.
2.10. Bij brief van 17 oktober 2003 heeft Staal Bank bij de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) melding gedaan van met de effectenwetgeving strijdige gedragingen van deze twee medewerkers. Op verzoek van de AFM heeft Staal Bank vervolgens nadere details verstrekt, waaronder de naam van VHS en de betrokken cliënten. Daarop heeft de AFM een onderzoek ingesteld bij Staal Bank.
2.11. Bij brief van 13 januari 2004 heeft Staal Bank de bankrelatie met [B.] en met 23 April per direct opgezegd om de reden dat zij kort gezegd via effectenorders aan Staal Bank zouden hebben getracht de koers van het aandeel VHS te manipuleren.
2.12. Op 15 januari 2004 heeft Euronext, naar aanleiding van door AFM aan haar verstrekte soortgelijke informatie, de beursnotering van het aandeel VHS opgeschort.
2.13. Op 15 januari 2004 heeft op verzoek van de toenmalige voorzitter van de Raad van Commissarissen van VHS, [getuige A.], voorheen ook leidinggevende bij Staalbankiers en Achmea, een spoedoverleg in zijn woning te Maarssen plaatsgevonden tussen enerzijds de directie van Staal Bank en anderzijds [A.] en [eiser sub 1.]. Voorts waren aanwezig mr. Hammerstein (advocaat van de [eiser sub 1.]-groep) en mrs. Van Everdingen en Italianer (advocaten van Staal Bank). Hierbij werd onder meer besloten dat VHS een persbericht zou doen uitgaan, over de inhoud waarvan nader overleg zou worden gevoerd tussen mr. Hammerstein en mr. Van Everdingen.
2.14. Wegens structurele verliezen had Staal Bank eind 2003/begin 2004 al besloten tot een reorganisatie en inkrimping, welke zij bij persbericht van 27 januari 2004 openbaar heeft gemaakt. Staal Bank meldde hierbij onder meer dat zij haar activiteiten op het gebied van business banking en financiering van commercieel vastgoed zo veel mogelijk zou beëindigen en dat Staal Bank zich volledig zou gaan richten op private banking.
2.15. Bij brief van 21 januari 2004 heeft Staal Bank aan [eiser sub 1.] meegedeeld dat zij had besloten de relatie met [eiser sub 1.] en de aan hem gelieerde rechtspersonen te beëindigen. De brief vermeldt het volgende:
De bespreking die op 19 januari 2004 tussen u en de heren [P. en Q.] van onze organisatie zou plaatsvinden, is vrijdag op uw verzoek afgezegd. Tijdens die bespreking hadden wij – zulks in aansluiting op de mededeling dienaangaande tijdens de bespreking met (o.a.) u op 15 dezer gedaan – nader met u overleg willen plegen over de consequenties van de strategische heroriëntatie die thans bij Staal Bankiers wordt doorgevoerd. Deze heroriëntatie heeft onder meer tot doel een grotere spreiding in onze kredietportefeuille te brengen. Een belangrijke consequentie in dit verband is dat alle bestaande kredietobligo’s zullen worden afgebouwd tot minder dan € 10.000.000,-. Daarnaast is vastgesteld dat vastgoedgerelateerde grootbedrijven niet langer tot de doelgroep van Staalbankiers behoren. In de genoemde bespreking hadden wij met u overleg willen voeren over de vraag welke mogelijkheden er nog bestonden om onze relatie voort te zetten. Gezien onze nieuwe beleidslijn zijn die naar onze mening uitermate gering en in ieder geval in commercieel opzicht niet interessant voor u.
Daar komt bij dat wij tot de overtuiging zijn gekomen dat de gebeurtenissen van de afgelopen maanden aan een vruchtbare voortzetting van de relatie binnen de grenzen van onze nieuwe beleidslijnen in de weg staan. Daarbij hebben wij met name het oog op: (i) de vaststelling van uw betrokkenheid bij via onze instelling ingelegde effectenorders en verrichte effectentransacties in het aandeel VHS, zulks voor rekening en risico van een derde; (ii) de mogelijke strekking daarvan, namelijk het beïnvloeden van de koers van het aandeel VHS; (iii) de recente berichtgeving in de media omtrent de hiervoor genoemde elementen; alsmede (iv) onzekerheid – als gevolg van publieke mededelingen uwerzijds – omtrent de continuering van de beursnotering van het aandeel VHS.
Alles overziende hebben wij dan ook besloten de relatie met u en met de aan u gelieerde
(rechts-)personen te beëindigen. De beëindiging van onze relatie betekent afwikkeling van de door u en de aan u gelieerde (rechts-)personen met de Bank gesloten overeenkomsten, die in de bijlage bij deze brief zijn genoemd. Vanzelfsprekend zullen wij in die gevallen waar sprake is van herfinanciering bij andere banken een redelijke opzegtermijn in acht nemen. Voor het hierbij te hanteren schema, verwijzen wij u naar de bijlage bij deze brief.
2.16. Naar aanleiding van voormelde brief heeft op 27 januari 2004 een gesprek plaatsgevonden tussen partijen en hun raadslieden. Hierbij is onder meer afgesproken dat Staal Bank ten behoeve van de beëindiging van de bankrelatie met [eiser sub 1.] c.s. een concept-overeenkomst zou opstellen waarin zij rekening zou houden met het belang van [eiser sub 1.] c.s. om een nieuwe financier te vinden.
2.17. In een artikel over [eiser sub 1.] in het blad Nieuwe Revu, week 5, 2004 (week van 25 januari tot 31 januari 2004) is [woordvoerder] van Staal Bank, als volgt geciteerd:
Mijn vingers jeuken om iets over de kwestie te zeggen, maar als bank mogen wij niets over cliënten zeggen. Wel kan ik bevestigen dat er op ons verzoek een onderzoek wordt gedaan door de Autoriteit Financiële Markten en dat twee personeelsleden zijn ontslagen. Of [B.] en [eiser sub 1.] cliënt blijven bij onze bank mag ik niet zeggen, maar De Telegraaf gebruikte het woord ‘oprotten’ – die term lijkt me niet misplaatst. We zijn een nette bank en we willen nette klanten.
2.18. Bij brief van 19 maart 2004 heeft [woordvoerder Staal Bank] het volgende aan [eiser sub 1.] geschreven:
In een artikel over U, gepubliceerd in de Nieuwe Revu nr. 5 van dit jaar, word ik geciteerd als woordvoerder van Staalbankiers. Het betreffende citaat is weliswaar woordelijk niet correct doch geeft in grote lijnen wel de strekking weer van hetgeen met de betreffende journalist is besproken.
Bij deze deel ik U mede dat ik uitdrukkelijk afstand neem van de inhoud en de bewoordingen van dit citaat. Ik realiseer mij dat de betreffende uitingen onnodig grievend jegens U zijn; deze worden daarom door mij ten zeerste betreurd.
Ik bied U terzake mijn welgemeende verontschuldigingen aan.
2.19. Bij brief van 4 februari 2004 is namens Achmea Bank aan [eiser sub 1.] meegedeeld:
Hierbij bevestig ik u namens de bank hetgeen ik u ook reeds meedeelde tijdens onze bespreking op 27 januari jl. In het midden latend of de woordvoerder van de Bank daadwerkelijk uitlatingen heeft gedaan als weergegeven in een artikel in Nieuwe Revu herhaal ik hierbij voor de goede orde dat de Bank uitdrukkelijk afstand neemt van de daar vermelde uitlatingen.
Voor zover deze uitlatingen inderdaad aldus zijn gedaan kan ik hier aan toevoegen dat de Bank dit ten zeerste betreurt.
2.20. Bij schriftelijke overeenkomst (hierna: de beëindigingsovereenkomst), getekend op 30 maart 2004, hebben partijen nadere afspraken gemaakt over de beëindiging van de bancaire relatie tussen Staal Bank en [eiser sub 1.] c.s. per 1 november 2004. In de beëindigingsovereenkomst is – in het belang van [eiser sub 1.] c.s. – als reden van de beëindiging uitsluitend de door Staal Bank ingezette koerswijziging als hiervoor bedoeld in 2.14. vermeld. In artikel 4 van de beëindingingsovereenkomst is het volgende bepaald:
[eiser sub 1.] c.s. behouden zich alle rechten voor op vergoeding van de kosten die zij beweerdelijk moeten maken als gevolg van deze beëindiging.
2.21. In het dagblad De Telegraaf zijn (onder meer) op 15, 16, 17, 20 en 21 januari, 7 en 8 april en 5 juni 2004 artikelen verschenen van de hand van journalist Bart Mos (hierna: Mos) over [eiser sub 1.], [B.], VHS en Staal Bank. Met betrekking tot vijf artikelen hebben [eiser sub 1.] en VHS bij de Raad voor de Journalistiek een klacht ingediend tegen De Telegraaf en Mos. Deze klacht is ongegrond verklaard. Voormelde publicatie van 16 januari 2004 in De Telegraaf bevat onder meer de volgende passages onder de volgende kop en subkop:
Onderzoek naar fraude [voornaam] [eiser sub 1.]
[B.] in complot
Volgens bronnen bij Staal heeft [eiser sub 1.] heimelijk de aandelenkoers van zijn bedrijf VHS Onroerend Goed Maatschappij opgedreven. Hij zou de Haagse bank in augustus 2003 opdracht hebben gegeven tot de inkoop van stukken VHS. Medewerkers van Staal kregen instructie om de aankoop te doen uit naam van [B.].
2.22. Op 19 juli 2004 heeft 23 April de door haar gehouden aandelen in VHS, een belang van inmiddels 10%, overgedragen aan Haghehove.
2.23. In de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: de ABV), welke de bancaire relatie tussen partijen beheersten, is onder meer het volgende bepaald:
Zorgplicht van de Bank
2. De Bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de Cliënt rekening houden, (…)
(…)
Opzegging van de relatie
30. De relatie tussen de Cliënt en de bank kan zowel door de Cliënt als door de Bank worden opgezegd. Indien de Bank de relatie opzegt, zal zij de Cliënt desgevraagd de reden van die opzegging meedelen.
Na opzegging van de relatie zullen de tussen de Cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. Tijdens die afwikkeling blijven deze Algemene Voorwaarden van kracht.
3. De geschillen
3.1. [eiser sub 1.] c.s. vorderen veroordeling van Staal Bank tot betaling van € 10.734.422,- “aan eiser”, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2004 en met veroordeling in de proceskosten. Hun hoofdvordering valt uiteen in twee delen, te weten 1) vergoeding van de kosten die [eiser sub 1.] c.s. zouden hebben moeten maken als gevolg van de beëindiging van de bankrelatie door Staal Bank en 2) vergoeding van de reputatieschade die [eiser sub 1.] c.s. zouden hebben geleden door toedoen van Staal Bank. In het licht van de vaststaande feiten leggen [eiser sub 1.] c.s. samengevat de volgende stellingen ten grondslag aan die twee hoofdvorderingen.
3.2.1. Partijen hebben weliswaar een beëindigingsovereenkomst gesloten, maar hierbij hebben [eiser sub 1.] c.s. uitdrukkelijk vergoeding van de kosten die zij moeten maken door die beëindiging bedongen. De beëindiging van de bankrelatie heeft evident plaatsgehad op verzoek van Staal Bank en op grond van een door haar eenzijdig vastgestelde strategische koerswijziging. Naast hetgeen de beëindigingsovereenkomst bepaalt, zijn de ABV van toepassing. Op grond van artikel 2 ABV rust op Staal Bank een bijzondere zorgplicht, welke ook geldt bij beëindiging van de relatie met een cliënt zoals in dit geval [eiser sub 1.] c.s.. Staal Bank handelt derhalve primair in strijd met de op haar rustende verplichting ook bij beëindiging naar haar beste vermogen met de belangen van [eiser sub 1.] c.s. rekening te houden, nu zij voormelde kosten niet (geheel) aan [eiser sub 1.] c.s. wil vergoeden. Subsidiair geldt dat Staal Bank onzorgvuldig en onrechtmatig handelt door te weigeren voormelde kosten te vergoeden. Dat maakt de beëindiging onrechtmatig en Staal Bank schadeplichtig. [eiser sub 1.] c.s. begroten de geleden schade in de dagvaarding op € 734.422,-. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten van het oversluiten van hypotheken en een rekening courantkrediet, kosten van juridische bijstand, kosten van het communicatiebureau [communicatiebedrijf] en drukkosten van nieuw briefpapier en nieuwe facturen.
3.2.2. Staal Bank is tot geheimhouding gehouden van alle feiten of omstandigheden die haar over [eiser sub 1.] c.s. bekend zijn. Op haar rust een bijzondere zorgplicht jegens haar cliënten. Deze verplichtingen heeft Staal Bank geschonden met de in 2.17 bedoelde verklaring van haar woordvoerder [woordvoerder Staal Bank] in de Nieuwe Revu. Dit laatste temeer gelet op de grove bewoordingen (bijvoorbeeld de term “oprotten”) die daarin zijn gebruikt. Staal Bank is ook de bron van onjuiste en diffamerende publicaties over [eiser sub 1.] en de [eiser sub 1.]-groep in De Telegraaf. Daarbij heeft Staal Bank openbaar gemaakt dat zij aangifte bij de AFM had gedaan van vermeend frauduleus handelen door [eiser sub 1.]. Voorts heeft Staal Bank in strijd met de waarheid aan de media gemeld dat een onderzoek dat de AFM zou hebben ingesteld naar [eiser sub 1.] en/of VHS haar aanleiding zou hebben gegeven tot het beëindigen van de relatie met [eiser sub 1.] c.s. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden heeft Staal Bank onrechtmatig jegens [eiser sub 1.] c.s. gehandeld en is zij schadeplichtig. [eiser sub 1.] c.s. begroten hun daardoor geleden reputatieschade op € 10 miljoen.
3.3. Staal Bank voert tegen dit alles gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
A. Het gevorderde bedrag van € 734.422,-
4.1. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is gesloten - zoals de onderhavige bancaire relatie tussen partijen - in beginsel opzegbaar is. Van de aard en inhoud van de overeenkomst en de concrete omstandigheden van het geval hangt af of en in hoeverre bij de opzegging een opzegtermijn in acht genomen moet worden en of een voldoende zwaarwichtige reden en/of een schadeloosstelling en/of betaling van een kostenvergoeding vereist is. Deze beperkingen van de (algemene) bevoegdheid tot opzegging vloeien rechtstreeks voort uit artikel 6:248 BW.
4.2. In het onderhavige geval is in artikel 30 ABV uitdrukkelijk bepaald dat (onder meer) Staal Bank de relatie kan opzeggen, waarbij zij krachtens artikel 2 ABV gehouden is de nodige zorgvuldigheid jegens haar cliënt in acht te nemen. Niet bestreden is dat Staal Bank jegens [eiser sub 1.] c.s. een voldoende opzegtermijn in acht heeft genomen. Bovendien hebben partijen op dit punt nadere afspraken gemaakt in de beëindigingsovereenkomst.
Uit haar brief van 21 januari 2004 blijkt dat Staal Bank aan de opzegging van de relatie met [eiser sub 1.] c.s. ten grondslag heeft gelegd ten eerste een eigen beleidswijziging (de “strategische heroriëntatie”) maar ten tweede ook het verwijt aan [eiser sub 1.] dat hij – kort gezegd – door aankooporders aan Staal Bank via 23 April van [B.] heeft getracht de aandelenkoers van zijn eigen beursfonds VHS te manipuleren. De omstandigheid dat deze laatste reden niet in de beëindigingsovereenkomst is vermeld, doet er niet aan af dat deze voor Staal Bank wel redengevend is gebleven. Staal Bank heeft deze tweede reële reden tot beëindiging van de bankrelatie – zo heeft zij onweersproken gesteld - immers uitsluitend op verzoek van [eiser sub 1.] c.s. met het oog op hun belang om een nieuwe financier aan te kunnen trekken weggelaten uit de tekst van de beëindigingsovereenkomst.
4.3. In de beëindigingsovereenkomst hebben [eiser sub 1.] c.s. zich voorbehouden aanspraak te maken op vergoeding van de kosten die zij als gevolg van de beëindiging hebben moeten maken. Voor het overige hebben partijen elkaar finale kwijting verleend. Bij de beantwoording van de vraag of Staal Bank tot vergoeding van kosten aan de zijde van eisers is gehouden – en zo ja, welke kosten - acht de rechtbank het volgende van belang.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de redelijkheid en de billijkheid in dit concrete geval met zich mee, dat Staal Bank ondanks de (uiteindelijk) in acht genomen redelijke opzegtermijn ook een relevant deel van de kosten aan de zijde van de desbetreffende eisers behoort te vergoeden, die in redelijkheid zijn toe te rekenen aan de beëindiging van de bankrelatie door Staal Bank. Daarbij weegt zwaar de omstandigheid dat Staal Bank al ruim twintig jaar de huisbankier van destijds haar grootste klant de [eiser sub 1.]-groep was, lange tijd ook tot groot wederzijds genoegen en profijt, maar dat Staal Bank desondanks deze langdurige en profijtelijke bankrelatie plotseling opzegde wegens als eerste beëindigingsgrond een “strategische heroriëntatie” aan de eigen zijde. Daardoor dwong Staal Bank [eiser sub 1.] c.s tot een herfinanciering met alle extra kosten van dien.
De tweede reële opzeggingsgrond – kort gezegd de kwestie koersmanipulatie VHS door [eiser sub 1.] via 23 April van [B.] met medewerking van (medewerkers van) Staal Bank – valt naar het oordeel van de rechtbank alles afwegende zowel aan [eiser sub 1.] c.s. als aan Staal Bank toe te rekenen. De rechtbank wijst daartoe kortheidshalve naar de inhoud van de vele producties van partijen over de affaire 23 April in onderling verband en samenhang bezien. Op grond van de in deze procedure overgelegde vele stukken beschouwt de rechtbank [eiser sub 1.] weliswaar als de onmiskenbare eigenlijke “pleger” van deze eventuele – de zaak is nog onder de strafrechter – handelingen in strijd met de effectenwetgeving, maar de rol van medewerkers en directie van Staal Bank bij het faciliteren en het onvoldoende tegengaan van deze handelingen van medio 2002 tot medio 2003 valt niet weg te redeneren. Deze tweede beëindigingsgrond moet de rechtbank dus in een nog nader te bepalen procentuele verhouding toerekenen aan zowel eisers [eiser sub 1.] c.s. als gedaagde Staal Bank.
4.5. Over de vraag wélke gevorderde kosten in redelijkheid kunnen worden toegerekend en door Staal Bank voor een nader te bepalen percentage moeten worden vergoed, oordeelt de rechtbank als volgt. Het bij dagvaarding gevorderde bedrag van in totaal € 734.422,- bestaat uit a) noodzakelijke kosten oversluiten hypotheken en kredieten door diverse eisers, b) aanzienlijke advocatenkosten, c) kosten [communicatiebedrijf] en d) kosten nieuw briefpapier en nieuwe facturen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat [eiser sub 1.] c.s. in reactie op de gemotiveerde en gedetailleerde verweren van Staal Bank onvoldoende hebben gesteld dat en waarom de aanzienlijke advocaatkosten en communicatiekosten in de gegeven omstandigheden desondanks in redelijkheid toch zouden zijn toe te rekenen aan en/of het directe gevolg zouden zijn van de beëindiging van de bankrelatie door Staal Bank en/of andere relevante omstandigheden aan de zijde en voor risico van Staal Bank. Deze kosten moeten dus voor risico en rekening van [eiser sub 1.] c.s. blijven en zullen bij eindvonnis door de rechtbank worden afgewezen.
Anders ligt dat met de noodzakelijke en daadwerkelijke kosten van het oversluiten van voorheen bij Staal Bank afgesloten hypotheken en kredieten naar de nieuwe “huisbankiers” van [eiser sub 1.] c.s. in 2004, en met de kosten van nieuw briefpapier en nieuwe facturen met vermelding van de nieuwe bankgegevens. Deze kosten dient Staal Bank naar het oordeel van de rechtbank wel aan de desbetreffende eisers volgens een nader te bepalen percentage te vergoeden, voorzover althans aantoonbaar daadwerkelijk gemaakt.
4.6. In dat verband betoogt Staal Bank echter terecht, dat [eiser sub 1.] c.s. tot dusverre in deze procedure ondanks herhaald verzoek daartoe die daadwerkelijke noodzakelijke kosten van kort gezegd oversluiten en drukwerk nog steeds niet hebben voorzien van een begrijpelijke toelichting met verifieerbare bewijsstukken per desbetreffende eiser die de desbetreffende kosten daadwerkelijk heeft gedragen. Ook dienen [eiser sub 1.] c.s. nog inhoudelijk te reageren op de voor de beslissingen mogelijk relevante stelling van Staal Bank bij pleidooi, dat eiseres 6 (Haghehove) inmiddels zou hebben opgehouden te bestaan en dat eisers 2, 8, 9 en 11 inmiddels niet meer onder zeggenschap en aandeelhouderschap van [eiser sub 1.] zouden staan.
4.7. Gelet op de voorgaande rovv. 4.4 t/m 4.6 zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor een nadere conclusiewisseling door partijen. Eisers [eiser sub 1.] c.s. krijgen aldus een nadere gelegenheid om zich bij nadere conclusie alsnog gemotiveerd uit te laten over:
- het in de gegeven omstandigheden enerzijds aan [eiser sub 1.] c.s en anderzijds aan Staal Bank toe te rekenen percentage van de te vergoeden kosten (rov. 4.4);
- een begrijpelijke en behoorlijke specificatie per eiser(es) van de door deze eiser(es) daadwerkelijk betaalde kosten voor het oversluiten van de kredieten en de hypotheken, die voordien bij Staal Bank waren afgesloten, en van de daadwerkelijk betaalde kosten van het nieuwe drukwerk in 2004 met daarop de nieuwe bankgegevens, dit alles met verifieerbare en begrijpelijke bewijsstukken (rovv. 4.5 en 4.6);
- de huidige ontvankelijkheid in en het huidige belang van alle eisers bij de ingestelde vorderingen (zie rov. 4.6).
Staal Bank zal daarna vanzelfsprekend de gelegenheid krijgen tot het nemen van een nadere antwoord-conclusie, voordat de rechtbank (indien nog nodig) een datum voor eindvonnis zal bepalen. De rechtbank zal aan [eiser sub 1.] c.s. voorts een relatief ruime termijn gunnen voor hun nadere conclusie, gelet op de hoeveelheid te verrichten werk én om partijen de gelegenheid te bieden alsnog een minnelijke regeling te treffen over de te vergoeden noodzakelijke kosten van beëindiging van hun vroegere langdurige en profijtelijke bankrelatie.
B. Het gevorderde bedrag van € 10.000.000,-
4.8. De rechtbank neemt met [eiser sub 1.] c.s. tot uitgangspunt dat reeds de op Staal Bank rustende geheimhoudings- en bijzondere zorgplicht meebrengt dat deze aan derden, waar¬onder journalisten, geen mededelingen doet over een cliënt, laat staan mededelingen die feitelijk onjuist zijn en schadelijk zouden kunnen zijn voor de reputatie van een cliënt.
4.9. Dat Staal Bank op dit punt een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de publicaties in De Telegraaf, is echter niet gebleken. [eiser sub 1.] c.s. hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die, mits bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat Staal Bank daadwerkelijk een relevante bron is geweest van de in rov. 2.21 bedoelde publicaties in De Telegraaf. Gesteld noch gebleken is immers welke concrete personen bin¬nen Staal Bank welke concrete mededelingen aan journalist Bart Mos van De Telegraaf zouden hebben “gelekt”, laat staan met het oogmerk om de reputatie van [eiser sub 1.] c.s te beschadigen. Onvoldoende is dat in sommige publicaties wordt verwezen naar “bronnen bij Staal” en dat journalist Bart Mos kennelijk zeer goed op de hoogte was van de op 15 januari 2004 tussen partijen spelende discussie of het door VHS uit te brengen persbericht melding zou maken van een onderzoek door de AFM “bij” of “naar” Staal Bank. Nu [eiser sub 1.] c.s. ten deze niet aan hun specifieke stelplicht hebben voldaan, is voor bewijslevering geen plaats.
4.10. Daarmee resteert de gewraakte publicatie in De Nieuwe Revu van week 5, 2004.
Juist het in rov. 2.17 weergegeven citaat uit deze publicatie - zo heeft mr. Hammerstein ter gelegenheid van het pleidooi aangegeven – zou grote pijn en reputatieschade aan de zijde van [eiser sub 1.] c.s. hebben teweeggebracht. Hierbij wees mr. Hammerstein in het bijzonder op de bewoordingen “oprotten” in samenhang met “We zijn een nette bank en we willen nette klanten.”.
4.11. Niet vast staat of het citaat feitelijk juist is, nu Staal Bank dit gemotiveerd heeft betwist. Veronderstellend dat het citaat in Nieuwe Revu juist is, overweegt de rechtbank als volgt. De bewoordingen wekken bij de gemiddelde lezer tenminste de indruk dat Staal Bank [eiser sub 1.] c.s. (en [B.], destijds ook om andere redenen in opspraak) niet als nette cliënten beschouwt. Indien er eveneens veronderstellerwijs van wordt uitgegaan dat deze kwalificatie van [eiser sub 1.] c.s. onjuist en daarmee in beginsel onrechtmatig is, is die enkele uitlating van Staal Bank echter van een dergelijk incidenteel karakter dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat [eiser sub 1.] c.s. als gevolg daarvan daadwerkelijk reputatieschade hebben geleden. Bovendien heeft VHS, de meest zichtbare vennootschap van de [eiser sub 1.] groep, in 2004 nu juist haar onroerend goed portefeuille sterk uitgebreid en in dat jaar uitstekende winstcijfers behaald, zo leest de rechtbank in het door VHS uitgebrachte persbericht, dat Staal Bank heeft overgelegd bij akte producties van 18 augustus 2005 (productie 30). In het licht daarvan is de enkele - door [eiser sub 1.] c.s. gestelde - omstandigheid dat de koers van het aandeel VHS in 2004 beneden de slotkoers van 2003 (€ 18,80) is gebleven, terwijl de AEX koers in 2004 is gestegen, onvoldoende om aan te nemen dat VHS daadwerkelijk reputatieschade heeft geleden door de gewraakte publicatie in Nieuwe Revu.
4.12. Dat de overige eisers daardoor daadwerkelijk reputatieschade hebben geleden is evenmin voldoende onderbouwd. Bovendien heeft Staal Bank er onweersproken op gewezen, dat juist aan de zijde van [eiser sub 1.] c.s. na 15 januari 2004 de affaire in de publiciteit is gehouden, terwijl de rechtbank ook moet meewegen dat de heer [eiser sub 1.] als destijds
publieke figuur een zekere mate van publiciteit – goed of slecht – hoe dan ook voor lief had te nemen. Een en ander brengt mee dat niet is komen vast te staan dat [eiser sub 1.] c.s. daadwerkelijk aan Staal Bank toe te rekenen reputatieschade hebben geleden als gevolg van de - eventuele - grievende uitlatingen van woordvoerder [woordvoerder Staal Bank] tegenover Nieuwe Revu.
4.13. Al het vorenstaande leidt al tot de conclusie dat dit onderdeel van de vordering bij eindvonnis zal worden afgewezen, nog daargelaten dat Staal Bank terecht heeft betoogd dat het door [eiser sub 1.] c.s. gevorderde bedrag van maar liefst € 10 miljoen aan reputatieschade in deze procedure onvoldoende is onderbouwd of toegelicht.
5. De beslissingen
De rechtbank:
5.1. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 28 mei 2008 voor nadere conclusie aan de zijde van [eiser sub 1.] c.s. als bedoeld in de rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.7;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. H. Wien, mr. J.A. van Dorp en mr. C.C. Meijer. Het is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2008 in het bijzijn van de griffier