ECLI:NL:RBSGR:2008:BE8717

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 28186
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen
  • K.M.A.W. van Mulken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar China

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 augustus 2008 uitspraak gedaan in een procedure over de vreemdelingenbewaring van een Chinese eiser. De eiser was op 7 mei 2008 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank moest beoordelen of er nog steeds voldoende perspectief bestond op uitzetting van de eiser naar China en of de voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd was. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, had ter zitting verklaard dat er nog geen gesprekken met de Chinese autoriteiten hadden plaatsgevonden over de terugname van eigen onderdanen. Er was enkel een interdepartementale bijeenkomst geweest in juli 2008, maar er was geen concrete voortgang geboekt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat er een reëel zicht op uitzetting bestond binnen een redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van vrijheidsontneming onrechtmatig was en kende de eiser schadevergoeding toe voor de periode dat hij onterecht in bewaring was gehouden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, heffende de maatregel tot vrijheidsontneming op en kende een schadevergoeding van EUR 630 toe, te betalen door de Staat der Nederlanden. Tevens werden de proceskosten van de eiser vastgesteld op EUR 322, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 08 / 28186
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser] dan wel [alias], volgens zijn verklaring geboren op [1959] en van Chinese nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum te Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 7 mei 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Eiser heeft op 11 mei 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, waarna hij in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
1.3. Bij besluit van 18 juni 2008 is de door eiser ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. In verband hiermee is eiser op diezelfde datum opnieuw in bewaring gesteld op de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bedoelde grond.
1.4. Bij beroepschrift van 5 augustus 2008 is namens eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
1.5. Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder op 7 augustus 2008 een voortgangsrapportage ingezonden.
1.6. De gemachtigde van eiser heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, bij schrijven van 7 augustus 2008 op de voortgangsrapportage gereageerd.
1.7. De rechtbank heeft op 8 augustus het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven.
1.8. Bij faxbericht van 12 augustus 2008 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2008, alwaar eiser en zijn gemachtigde voornoemd, met kennisgeving aan de rechtbank vooraf, niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.I. Ramsaroep.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 mei 2008 (AWB 08 / 16370) de bewaring tot de dag van sluiting van het onderzoek, te weten 21 mei 2008, rechtmatig geacht.
2.2. Ter beoordeling ligt thans de vraag of er nog steeds voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2.3. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 20 mei 2008 een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer voor China naar de zogenoemde lp-kamer is verzonden. Vervolgens is op 4 juli 2008 de lp-aanvraag ingediend bij de Chinese autoriteiten. Voorts is op 16 juli 2008 en op 4 augustus 2008 schriftelijk gerappelleerd bij voornoemde autoriteiten over de stand van zaken betreffende de in onderzoek zijnde lp-aanvraag. Verder is gebleken dat de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek regelmatig een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Laatstelijk is dit geschied op 4 augustus 2008.
2.4. Namens eiser is met name aangevoerd dat er geen reëel zicht op uitzetting bestaat, aangezien de Chinese autoriteiten reeds tijden geen laissez-passers (lp’s) verstrekken aan Chinese onderdanen die in Nederland verblijven.
2.5. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt
2.6. Vast staat dat al ruim een jaar geen lp’s zijn verstrekt door de Chinese autoriteiten aan gedocumenteerde, noch aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er nog geen gesprekken met de Chinese autoriteiten hebben plaatsgevonden inzake terugname door China van eigen onderdanen. Er heeft enkel half juli 2008 een interdepartementale bijeenkomst plaatsgevonden. Thans is verweerder zich nog aan het beraden over de wijze van benadering van de Chinese autoriteiten om te bewerkstelligen dat voornoemde autoriteiten lp’s zullen verstrekken. In ieder geval zullen de Chinese autoriteiten worden uitgenodigd om in overleg te treden. Een datum waarop een uitnodiging daartoe zal worden verzonden is echter nog niet bekend.
2.7. Het vorenstaande in aanmerking nemend en onder verwijzing naar de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 23 juli 2008 (200804891/1) bevestigde uitspraak van deze zittingsplaats van 19 juni 2008 (AWB 08 / 20376, beide aangehecht ter voorlichting van partijen), is de rechtbank van oordeel dat verweerder aldus onvoldoende heeft overtuigd dat er sprake is van een reëel zicht op uitzetting van eiser naar China binnen een als in dit verband redelijk aan te merken termijn. Weliswaar heeft verweerder, anders dan in de aangehechte zaak, gewezen op het streven naar intensivering van de samenwerking met de Chinese autoriteiten, echter niet is gebleken van enige concrete voortgang op dit punt. De uitnodiging aan de Chinese autoriteiten om de problematiek te bespreken is nog niet gedaan, noch is duidelijk wanneer die wel gedaan zal gaan worden. De rechtbank acht dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is van zodanige feiten en omstandigheden dat gezegd zou kunnen worden dat er binnen een in dit verband relevant redelijke termijn wijziging zal optreden in de houding van de Chinese autoriteiten en deze autoriteiten zullen overgaan tot afgifte van lp’s aan Chinese onderdanen.
2.8. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel met ingang van de datum waarop beroep is ingesteld, zijnde 5 augustus 2008, onrechtmatig is te achten.
2.9. De rechtbank acht termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen. Eiser komt over de periode van 5 augustus 2008 tot 14 augustus 2008 (negen dagen) schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van EUR 70,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 9 x EUR 70,= is EUR 630,=.
2.10. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal EUR 322,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
- waarde per punt EUR 322,=;
- wegingsfactor 1.
2.11. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.12. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 14 augustus 2008;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van EUR 630.=;
verstaat dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op EUR 322,=, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen in tegenwoordigheid van mr. K.M.A.W. van Mulken als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van EUR 630,= (ZEGGE; ZESHONDERDDERTIG EURO)
Afschrift verzonden: 14 augustus 2008
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.