ECLI:NL:RBSGR:2008:BE8662

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/26756, 08/26758
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een herhaalde asielaanvraag op basis van de Definitierichtlijn en Procedurerichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een herhaalde aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie. De verzoeker, een Afghaanse nationaliteit, had op 18 juli 2008 opnieuw een asielaanvraag ingediend, die op 24 juli 2008 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) werd afgewezen. De verzoeker stelde dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling van zijn aanvraag rechtvaardigden, met name in het licht van artikel 15, eerste lid, onder c, van de Definitierichtlijn, die bescherming biedt aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus maar wel subsidiaire bescherming nodig hebben.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de eerdere afwijzing konden ondermijnen. De rechter benadrukte dat verzoeker in zijn eerdere asielprocedure al had moeten kunnen aanvoeren dat hij onder de bescherming van de Definitierichtlijn viel. De omstandigheid dat verzoeker niet wist hoe de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zou oordelen, was niet relevant. De rechter concludeerde dat de jurisprudentie geen wijziging van recht vormt en dat de Procedurerichtlijn niet van toepassing was op de situatie van de verzoeker.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het rechtsbeginsel dat niet meermalen over dezelfde zaak wordt geoordeeld, tenzij er nieuwe feiten of relevante wijzigingen in het recht zijn. De rechter gaf aan dat de aanvraag van verzoeker terecht was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer:
Awb 08/26756 (voorlopige voorziening)
Awb 08/26758 (beroep)
Uitspraak in het geding tussen:
[verzoeker],
geboren op [1981],
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0105.27.8014,
verzoeker,
gemachtigde mr. S.R. Nohar, advocaat te Lemmer;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérain,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 18 juli 2008 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 24 juli 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij brief van 24 juli 2008 is daartegen beroep ingesteld.
Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 24 juli 2008 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Bij brief van 5 augustus 2008 is het verzoek voorzien van gronden.
Het verzoek is ter zitting van 8 augustus 2008 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. E. Ebes, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing in beroep moet worden verboden.
Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is geen sprake indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust.
2.2 Gelet op de gronden van beroep is enkel in geschil de vraag of het beroep van eiser op artikel 15, aanhef en onder c, Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn) een rechtens relevante wijziging van recht is in de zin van overweging 2.1. Verzoeker voert hiertoe aan dat sprake is van een gewapend binnenlands conflict in Afghanistan. Verzoeker wijst met een beroep op het gelijkheidsbeginsel naar de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem van 16 mei 2008 (Awb 08/14744 en Awb 08/14743) en Groningen van 12 juni 2008 (Awb 08/18993). De verwijzing ter zitting naar hetgeen is aangevoerd in de zienswijze is te laat en wordt, wegens strijd met de goede procesorde, niet bij de beoordeling van het onderhavige beroep betrokken.
2.3 Niet in geschil is dat de Definitierichtlijn op 10 oktober 2006 geïmplementeerd had moeten zijn, zodat artikel 15, eerste lid, onder c, Definitierichtlijn vanaf die datum rechtstreekse werking heeft. Het eerdere afwijzingsbesluit dateert van 13 februari 2007, zodat de (relevante) wijziging van het recht niet eerst na het vorige besluit en de daartegen gevoerde asielprocedure heeft plaatsgevonden. Reeds hierom is er geen sprake van een nieuw feit of veranderde omstandigheid of relevante wijziging van het recht als bedoeld in overweging 2.1. Verwacht had mogen worden dat verzoeker zich in zijn vorige asielprocedure reeds op dit artikel had beroepen. De omstandigheid dat verzoeker op dat moment nog niet wist wat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zou doen naar aanleiding van beroepen op deze richtlijn is daarbij niet van belang. Jurisprudentie is geen wijziging van recht.
2.4 Het ter zitting gedane beroep op artikel 28, Richtlijn 2005/85/EG betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Procedurerichtlijn) maakt dit niet anders. Betrekken van dit argument in de huidige procedure acht de rechter niet in strijd met de procesorde, aangezien het een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt betreft.
Artikel 28 van de Procedurerichtlijn waarborgt, dat lidstaten een asielverzoek enkel als ongegrond afwijzen wanneer de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat de asielzoeker niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus overeenkomstig de Definitierichtlijn. Dit artikel en ook de Preambule onder punt 22 zien louter op de bescherming van vluchtelingen als gedefinieerd in de Definitierichtlijn. In de Definitierichtlijn wordt de vluchteling echter duidelijk onderscheiden van degene die subsidiaire bescherming behoeft. Artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn is nu juist geschreven voor degenen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus, maar desondanks subsidiaire bescherming behoeven. Artikel 28 Procedurerichtlijn is niet voor deze laatste categorie geschreven. Het betoog van verzoeker, dat de Procedurerichtlijn noopt tot alsnog toetsen aan artikel 15, eerste lid, onder c, Definitierichtlijn, volgt de rechter daarom niet.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker terecht afgewezen, onder verwijzing naar artikel 4:6 Awb.
2.6 Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen zodat het verzoek wordt afgewezen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, tevens het beroep ongegrond.
2.7 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Korporaal-Wisman, als griffier, op 15 augustus 2008.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.