RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 09/758411-06
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
Promis
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B.],
geboren te [plaats] (Roemenië) op [datum] 1986,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 april 2007, 13 juli 2007, 5 oktober 2007, 17 december 2007, 11 maart 2008, 31 juli 2008 en 1 augustus 2008.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. Jansen en van hetgeen ter terechtzitting van 1 augustus 2008 door de raadsman van verdachte mr. G. van der Steen, advocaat te Wassenaar, en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 25 november 2006 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg (met kracht) (met beide handen) de hals van die [slachtoffer] samengedrukt en/of omsnoerd, en/of die [slachtoffer] meerdere malen, althans
eenmaal (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of kantig voorwerp, in
het gelaat en/of op het hoofd geslagen, en/of meermalen, althans eenmaal, met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of in de
borstkas, althans het bovenlichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[verdachte A.] op of omstreeks 25 november 2006 te 's-Gravenhage tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg,(met kracht) de hals van die [slachtoffer]
samengedrukt en/of omsnoerd, en/of die [slachtoffer] meerdere malen, althans
eenmaal (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of kantig voorwerp, in
het gelaat en/of op het hoofd geslagen, en/of meermalen, althans eenmaal, met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of in de
borstkas, althans het bovenlichaam, gestoken en/of gesneden,, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 20 november 2006 tot en met 25 november 2006 te 's-Gravenhage
en/of elders in Nederland meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
middelen, gelegenheid en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is
geweest door
- in de periode van 20 november 2006 tot en met 25 november 2006 na te laten
die [slachtoffer] en/of de politie en/of een of meer ander(en) op de hoogte te
brengen en/of te waarschuwen voor het (reeds bestaande en aan haar,
verdachte, kenbaar gemaakte) voornemen van die [verdachte A.] die [slachtoffer] te doden,
en/of (vervolgens)
- die [verdachte A.] op of omstreeks 25 november 2006 een hamer, althans een hard
en/of zwaar voorwerp, aan te reiken, waarmee die [verdachte A.] op het gelaat en het
hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,
en/of (vervolgens)
- op of omstreeks 25 november 2006 (op andere wijze) niet te beletten dat die
[slachtoffer] gedood werd;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 25 november 2006 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, het lijk van [slachtoffer] heeft
verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit
en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen door met dat
oogmerk het hoofd van die [slachtoffer] in een plastic zak te stoppen, en/of
(vervolgens) het lichaam/het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in te
pakken in een (of meer) laken(s)/deken(s) en/of (vervolgens) het
lichaam/stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in een klikobak te
vervoeren/verplaatsen en/of (vervolgens) in het water bij de kruising
[a-kade] met de [b-straat] te gooien/dumpen, althans achter te laten;
art 151 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, erop neer dat verdachte in vereniging met [verdachte A.] [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd (feit 1) en het lijk van die [slachtoffer] heeft verborgen met het oogmerk om die moord te verhelen (feit 2).
De officier van justitie heeft gevorderd – conform de overgelegde schriftelijke weergave van het requisitoir – dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zoals verwoord in zijn pleitnotitie – bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken voor het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde doet de raadsman een beroep op psychische overmacht.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging (1)
De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van het volgende.
Op 25 november 2006 omstreeks 08.35 uur werd het stoffelijke overschot van een lichaam aangetroffen bij de kruising van de [a-kade] met de [b-straat] te ’s-Gravenhage, in het water onder de brug. Het lichaam was in onder meer een deken gewikkeld. Om het hoofd zat een plastic zak. Naast het lichaam lag een vuilniscontainer, een zogenoemde “klikobak”, op zijn kant, gedeeltelijk in het water. (2)
Het stoffelijke overschot werd voor onderzoek overgebracht naar het NFI. Bij het slachtoffer werden onder andere een bos sleutels en een salarisspecificatie aangetroffen op naam van [slachtoffer], wonende te [adres slachtoffer] te ’s-Gravenhage. (3)
Uit onderzoek is gebleken dat de bij het slachtoffer aangetroffen huissleutels passen op het perceel [adres slachtoffer] te ’s-Gravenhage. In deze woning werden sporen aangetroffen, waaruit bleek dat het misdrijf zich naar alle waarschijnlijkheid in deze woning heeft voltrokken.
Uit onderzoek bij de afdeling bevolking van de gemeente ’s-Gravenhage bleek de bewoner van dit perceel te zijn genaamd: [slachtoffer]. Tijdens een confrontatie herkende [broer van slachtoffer] het stoffelijke overschot als zijn broer [slachtoffer]. (4)
Op 26 november 2006 heeft dr. B. Kubat, arts en patholoog, een schouw verricht op het stoffelijke overschot van het slachtoffer. Uit het obductieverslag d.d. 5 december 2006 blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Het slachtoffer heeft uitgebreide huidverscheuringen in het gelaat en op het hoofd met uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen. Voorts is sprake van talrijke botbreuken en verbrijzelingen van de schedelbeenderen, loszittende en afgebroken tanden en uitgebreide letsels aan de weke delen van het gelaat en het rechteroog.
Er zijn letsels aan het oppervlak van de hersenen ten gevolge van impressie van botfragmenten in de hersenen.
Er zijn tekenen van massale inademing van bloed en veel ingeslikt bloed in de maag (ca. 220 ml).
Er is een onderhuidse doorsteek in de nek en in totaal 8 steekletsels op de voorzijde van de borst en een mogelijk, oppervlakkig, klein steekletsel rechts onder in de buik.
Er zijn uitgebreide steekletsels in de weefsels en organen, met name links in de borstkas en in het tussenschot met doorsteken van de linkerlong en beschadiging van onder andere een longader, de longslagader en de lichaamsslagader. Maximale lengte van de steekkanalen is circa 20 cm, de maximale breedte van de huidperforaties is circa 4 cm. In de borstholten werd 550 ml bloed aangetroffen. Voorts heeft het slachtoffer enkele scherprandige letsels aan de handen. Het slachtoffer heeft een breuk van beide grote hoornen van het strottenhoofd, met omgevende bloeduitstortingen rond de breuken. Er zijn geen bloeduitstortingen in de halsspieren.
Er zijn tekenen van zeer heftig uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd en gelaat met aanwijzingen voor een ernstig schedel-hersentrauma. De letsels zijn bij leven ontstaan en hebben geleid tot inademing en inslikken van veel bloed. Dit betekent dat het slachtoffer na het oplopen van deze letsels nog meerdere, mogelijk vele, minuten bij leven was.
Daarnaast zijn er tekenen van bij leven opgetreden uitwendig mechanisch perforerend geweld, steekletsels, deels met uitgebreide verwondingen aan de inwendige organen en grote bloedvaten in de borstholte. De letsels aan de grote bloedvaten zijn dusdanig dat zij wel en in een zeer korte tijd hadden moeten leiden tot een verbloeding. Het is daarom aan te nemen dat de letsels aan het hoofd zijn ontstaan vóór of tegelijkertijd met de steekletsels in de borstkas die geleid hebben tot de beschadiging van de bloedvaten. Verder kan men hieruit afleiden dat er ten tijde van het toebrengen van deze steekletsels sprake was van verminderd circulerend bloedvolume door eerder opgetreden ernstig bloedverlies, of door verminderde pompkracht van het hart, of een combinatie van beide.
De steekverwonding in de nek is bij leven opgetreden, maar het is niet aan te geven in welke volgorde het ten opzichte van de schedelletsels is ontstaan. Het is wel waarschijnlijk dat het vóór of tegelijkertijd met de steekletsels die geleid hebben tot de beschadiging van de bloedvaten is toegebracht. De scherprandige letsels aan de handen passen bij afweerletsels, zodat deze letsels moeten zijn ontstaan toen het slachtoffer nog in leven en bij bewustzijn was.
Het letsel bij het strottenhoofd past bij samendrukkend geweld op de hals, zoals bijvoorbeeld “pakken bij de hals”. De letsels zijn bij leven ontstaan. Het is niet exact aan te geven wanneer voor het overlijden de breuken zijn ontstaan.
Het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door een combinatie van ernstig bloedverlies en traumatische beschadigingen van hersenen en daardoor opgetreden uitval van hersenfuncties.
Verhoor getuige-deskundige dr. B. Kubat door de rechter-commissaris (6)
Op 24 april 2008 werd de patholoog dr. B. Kubat door de rechter-commissaris gehoord als getuige-deskundige. Zij heeft tijdens het verhoor, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Niet kan worden aangegeven op welk moment de letsels aan de nek en het samendrukkend geweld op de hals zijn aangebracht. Voorts kan niet worden aangegeven of het slachtoffer toen handelingsbekwaam was.
De letsels aan de armen en aan de handen zijn de zogenaamde afweerletsels. Die zijn vrij vroeg in het proces toegebracht, in ieder geval voor het toebrengen van de hoofdletsels omdat het slachtoffer op dat moment nog handelingsbekwaam was daar hij zich kon verweren.
De letsels aan het gelaat, aan de schedel en aan de hersenen zijn het gevolg van excessief botsend geweld. Die zijn zo ernstig dat ze in een korte periode, enkele minuten, hebben geleid tot vermindering of zelfs verlies van bewustzijn. Dit betekent dat na het toebrengen van deze letsels het slachtoffer niet meer of in ieder geval zeer minimaal handelingsbekwaam was.
Voorts hebben de letsels aan de borstkas, op de foto’s die als bijlage bij haar rapport zijn gevoegd, aangeduid als L en M, zodanige inwendige beschadiging veroorzaakt, namelijk aan de grote slagaders, dat deze in zeer kort tijdsbestek, binnen enkele of meerdere minuten, tot de dood hebben geleid. Bij het neuropathalogisch onderzoek is bij de hersenen oedeem, vochtophoping en inklemming van hersendelen gevonden. Dit heeft enige tijd nodig om te ontstaan, wat de reden is dat de hersenletsels, dus de letsels aan het hoofd, voorafgaand aan de letsels in de borstkas, in ieder geval voorafgaand aan de twee dodelijke letsels, L en M, zijn toegebracht. De steekkanalen verlopen vrijwel recht naar de rug toe. Gezien de positie van de letsels op de borstkas en het verloop van de steekkanalen is het waarschijnlijker dat deze letsels in liggende houding zijn toegebracht.
Bij de letsels aan de armen en de handen ontstaat geen substantieel bloedverlies. Dat zijn kleine letsels. Het letsel aan de nek leidt wel tot meer bloedverlies, maar zou als enig letsel niet dodelijk zijn. Wat ongetwijfeld heeft bijgedragen aan de verbloeding zijn alle letsels aan het hoofd. Anderzijds zouden, wanneer er geen enkel ander letsel zou zijn, de letsels L of M, ieder apart of samen, zonder meer hebben geleid tot verbloeding en de dood.
Het is waarschijnlijker dat de steekkanalen in het kader van één handeling dan in het kader van meerdere handelingen zijn toegebracht.
Het slachtoffer is in ieder geval overleden na het toebrengen van letsels L en M, enkele of meerdere minuten daarna, niet langer dan 10 minuten daarna. Indien de steekletsels in één handeling achtereenvolgens zijn toegebracht, dan is het mogelijk dat de dood is ingetreden na voltooiing van die ene handeling. Het is onmogelijk dat de verwondingen aan de borstkas zijn toegebracht nadat het slachtoffer was overleden. Rond alle letsels zijn bloeduitstortingen en er is bloed in de borstholte, hetgeen betekent dat ten tijde van het toebrengen van de letsels aan de borstkas er hartactie was en dat het slachtoffer dus nog in leven was.
Voorts is het onwaarschijnlijk dat de letsels aan het gelaat, dan wel het letsel op het kruin, na de verwondingen aan de borstkas zijn toegebracht. Er zijn tekenen van massale inademing van bloed in de longen, ontstaan door de inademing van bloed dat is vrijgekomen door letsels in het gelaat. Dat heeft tijd nodig en het tijdsbestek na het toebrengen van de letsels L en M is te kort om dit proces in die mate te laten ontstaan.
De getuige-deskundige kan zich vinden in de stelling dat alle letsels vóór het intreden van het proces van verbloeding veroorzaakt door de letsels L en M zijn ontstaan.
Na uitgebreid onderzoek en na afluisteren van diverse telefoons werden verdachte en haar vriend, [verdachte A.], aangehouden als verdachten. Zij waren, aldus hun verklaringen, op 25 november 2006 de huurders van een kamer in de woning van de huisbaas en het slachtoffer [slachtoffer].
Verdachte heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
In de nacht van 25 november 2006 werd zij wakker, omdat zij op de gang geschreeuw hoorde. Zij stond op en ging in de hal kijken. Zij zag [slachtoffer] half in het toilet, half in de gang, languit op de vloer liggen. Zij zag veel bloed in het toilet en zij zag haar vriend, medeverdachte [verdachte A.], bij [slachtoffer] zitten. [verdachte A.] heeft haar toen gevraagd een mes te halen. Omdat zij geen mes kon vinden, gaf zij aan [verdachte A.] een hamer. Daarna zag zij dat [verdachte A.] [slachtoffer] op zijn hoofd sloeg met de hamer. Zij heeft daarna nog meerdere slagen gehoord. Toen zij weer terugkwam, heeft [verdachte A.] haar een steekwond in de hartstreek van [slachtoffer] laten zien.
[verdachte A.] heeft daarna gezegd dat zij moest meehelpen om het lichaam van [slachtoffer] naar de keuken te dragen. Zij heeft toen samen met [verdachte A.] het lichaam van [slachtoffer] in een deken, een laken en een zeil gewikkeld en in een zogenaamde “klikobak” gestopt. Samen hebben zij de bak naar beneden gedragen en [verdachte A.] heeft deze vervolgens ergens gedumpt. Daarna hebben zij samen het huis schoongemaakt. (7)
Overige bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling ter terechtzitting geen duidelijkheid heeft verschaft over wat verdachte en haar medeverdachte [verdachte A.] tot hun daad heeft gebracht. Ook ten aanzien van wat zich op de bewuste avond precies heeft afgespeeld zijn meerdere scenario’s denkbaar. Verdachte en [verdachte A.] hebben daaromtrent uiteenlopende verklaringen afgelegd.
Ten aanzien van de doodsoorzaak en de volgorde waarin de verschillende letsels (afweer-, druk-, slag- en steekletsel) aan het slachtoffer zijn toegebracht, gaat de rechtbank uit van het obductieverslag van de getuige-deskundige en de aanvullende verklaringen die de getuige-deskundige heeft afgelegd. Op basis daarvan en de verklaringen van verdachte acht de rechtbank bewezen dat het slachtoffer met behulp van een hamer slagletsel is toegebracht. De getuige-deskundige is in dat verband van mening dat alle letsels vóór het intreden van het proces van verbloeding veroorzaakt door de dodelijke letsels L en M zijn ontstaan. Het letsel ten gevolge van de slagen kan ook (vrijwel) gelijktijdig met de dodelijke steekwonden zijn toegebracht.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte wetenschap aanwezig was omtrent het voornemen van [verdachte A.] om de huisbaas [slachtoffer] van het leven te beroven.
De rechtbank volgt de raadsman hierin voorzover het betreft de door de officier van justitie gestelde voorbereidingshandelingen, die [verdachte A.] voorafgaand aan het geweld heeft verricht. In het dossier bevinden zich weliswaar aanwijzingen die duiden op een dergelijk voornemen en dergelijke voorbereidingshandelingen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat die aanwijzingen onvoldoende wettig bewijs opleveren om te komen tot een bewezenverklaring daarvan.
De verdenking ter zake is immers volledig gebaseerd op de verklaringen van één persoon, te weten verdachte zelf, terwijl in het dossier geen ander bewijs voorhanden is dat die verklaringen in voldoende mate ondersteunt.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat bij verdachte geen opzet aanwezig was op hetgeen onder 1. is ten laste gelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij op de avond dat [slachtoffer] van het leven is beroofd is gaan slapen en dat zij wakker werd door geschreeuw. Nadat zij de deur van de slaapkamer had geopend zag zij [slachtoffer] op de grond in het toilet liggen, met geknield naast hem [verdachte A.]. Tijdens de reconstructie heeft verdachte aangegeven dat [slachtoffer] nog leefde op het moment dat zij uit de slaapkamer kwam. (8) [verdachte A.] vroeg haar op gebiedende toon een mes te gaan halen. Verdachte heeft verklaard vervolgens terug te zijn gegaan naar de slaapkamer en naar een mes te hebben gezocht. Zij vond geen mes, maar wel een hamer. Die hamer heeft zij [verdachte A.] aangereikt. Verdachte heeft gezien dat [verdachte A.] [slachtoffer] vervolgens een klap met de hamer heeft gegeven. Daarna heeft zij zich afgewend en is naar de keuken gelopen. Zij hoorde [verdachte A.] vervolgens meerdere malen met de hamer slaan. Toen hij haar riep is zij terug gelopen naar [verdachte A.]. De hamer lag op de grond en [verdachte A.] had een mes in zijn hand. Er was sprake van veel bloed en wonden aan het hoofd van [slachtoffer] en bloed aan de hamer en aan het mes, aldus verdachte. [verdachte A.] heeft haar toen een steekwond in de hartstreek van de huisbaas laten zien. (9)
De verklaring van verdachte komt derhalve op het volgende neer. Nadat zij had gezien dat [slachtoffer] met ernstige verwondingen weerloos op de grond lag, heeft [verdachte A.] haar gevraagd een mes te halen. Zij is naar een mes op zoek gegaan in de wetenschap dat [verdachte A.] dat mes zou gebruiken om verder geweld tegen [slachtoffer] toe te passen. De hamer die zij in plaats van het mes aan [verdachte A.] heeft gegeven is ook daadwerkelijk gebruikt in verder geweld tegen [slachtoffer].
Deze gang van zaken betekent een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [verdachte A.], die erop was gericht om [slachtoffer] van het leven te beroven. Door op verzoek van [verdachte A.] een wapen te halen heeft verdachte immers willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door [verdachte A.] van het leven zou worden beroofd. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat verdachte op geen enkel moment actie heeft ondernomen om [verdachte A.] te weerhouden van zijn daad, maar integendeel deze door haar handelen juist heeft bevorderd. Het vorenstaande houdt tevens in dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Immers, het halen van het wapen op verzoek van [verdachte A.] houdt in dat zij heeft gehandeld in rustig overleg en na kalm beraad.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1. primair aan verdachte ten laste gelegde moord, in vereniging gepleegd.
Ten slotte is door de raadsman het verweer gevoerd dat aan de zijde van [verdachte B.] sprake is geweest van psychische overmacht.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij op verzoek van [verdachte A.] een mes is gaan zoeken, omdat hij dit op dwingende toon vroeg en zij bang was door hem te worden geslagen als zij dit zou weigeren. De rechtbank acht niet uitgesloten dat verdachte angstig was, gezien de hectische situatie waarmee zij werd geconfronteerd toen zij uit de slaapkamer kwam en de wijze waarop [verdachte A.] om een wapen vroeg. Die omstandigheden waren naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet van een zodanige aard dat zij redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen en moeten bieden aan het verzoek van [verdachte A.]. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat het verdachte duidelijk was wat er met het gevraagde wapen zou gaan gebeuren. Dit is niet anders wat betreft het helpen van [verdachte A.] bij het inpakken en wegvoeren van het lichaam van [slachtoffer].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit verklaren verdachte en haar medeverdachte [verdachte A.] nagenoeg gelijkluidend. Nadat [slachtoffer] van het leven was beroofd hebben zij het lichaam van het slachtoffer naar de keuken verplaatst en hem vervolgens ingepakt. Daarna hebben zij het lichaam in een afvalbak (klikobak) gestopt en hebben zij die bak met het lichaam naar buiten gebracht. [verdachte A.] heeft deze bak met het lichaam vervolgens naar een nabij het pand gelegen sloot getransporteerd en het in die sloot gegooid. Deze handelwijze kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte en haar medeverdachte daarmee de kennelijke bedoeling hadden om (de oorzaak van) het overlijden van [slachtoffer] te verbergen.
De rechtbank acht derhalve ook dit feit bewezen.
De rechtbank acht met betrekking tot verdachte bewezen dat
zij op 25 november 2006 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een ander opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft haar mededader(s) met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg (met kracht) de hals van die [slachtoffer] samengedrukt, f die [slachtoffer] meerdere malen (met kracht) met een hamer, in
het gelaat en/of op het hoofd geslagen, en meermalen met
een mes in de nek en in de
borstkas gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
zij op 25 november 2006 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een ander het lijk van [slachtoffer] heeft
weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit
en de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen door met dat
oogmerk het hoofd van die [slachtoffer] in een plastic zak te stoppen, en
(vervolgens) het lichaam/het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in te
pakken in een laken(s) en een deken(s) en (vervolgens) het
lichaam/stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in een klikobak te
vervoeren/verplaatsen en (vervolgens) in het water bij de kruising
[a-kade] met de [b-straat] te gooien/dumpen
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met [verdachte A.] op 25 november 2006 in Den Haag opzettelijk en met voorbedachte raad hun beider huisbaas om het leven gebracht en zich aldus schuldig gemaakt aan moord.
Het handelen van verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Verdachte heeft aan een mens zijn kostbaarste bezit – het leven – ontnomen. Ook heeft daardoor verdachte aan de nabestaanden van het slachtoffer onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Daarnaast heeft deze moord grote onrust en gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid in de maatschappij teweeg gebracht, niet alleen in de omgeving van de woning van verdachte – alwaar door een toevallige voorbijganger het ingepakte lichaam van de huisbaas in een sloot werd aangetroffen – maar in de gehele samenleving.
Op moord kan, ter effening van de schok die aan de rechtsorde en in het bijzonder aan de nabestaanden is toegebracht, niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van zeer lange duur.
Bij de vaststelling van de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf laat de rechtbank vooral meewegen dat verdachte zich niet heeft onttrokken aan het excessieve geweld dat [verdachte A.] op het slachtoffer heeft uitgeoefend, maar integendeel daaraan een bijdrage heeft geleverd door [verdachte A.] een hamer aan te reiken, terwijl zij wist dat hij die hamer in dat geweld zou gebruiken. Dat neemt evenwel niet weg dat haar aandeel in het geweld en de moord een veel geringere is dan dat van [verdachte A.]. De rechtbank houdt daarmee rekening.
Door het ontzielde lichaam van het slachtoffer in te pakken, in een klikobak te vervoeren en vervolgens in het water te gooien, geeft verdachte niet alleen blijk van een gebrek aan enig respect voor het slachtoffer en zijn nabestaanden, maar ook van het uitsluitend oog hebben voor haar eigen belang dat het door haar gepleegde misdrijf niet aan het licht zou komen en dat zij daarmee niet in verband zou worden gebracht. Ook de omstandigheid dat [verdachte A.] een aantal spullen van het slachtoffer heeft weggenomen, waarvan verdachte op de hoogte was, vat de rechtbank op als een gemis aan respect en acht zij bijzonder verwerpelijk.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens een op haar naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 12 februari 2007, niet eerder voor enig strafbaar feit (in Nederland) is veroordeeld, en met de omstandigheid dat verdachte, blijkens de rapporten van de psychiater Foeken d.d. 7 juli 2007 (en diens aanvullende rapport d.d. 20 maart 2008) respectievelijk van de psycholoog Jansen d.d. 24 maart 2008, ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, welke conclusie de rechtbank tot de hare maakt.
De op te leggen straf is een lagere dan gevorderd door de officier van justitie. Dit valt, naast de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, met name te verklaren uit de omstandigheid dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat de [verdachte A.] de voorbereidingshandelingen heeft verricht, waarover verdachte heeft verklaard. Deze voorbereidingshandelingen zouden, indien bewezen, het verwijt aan verdachte aanmerkelijk zwaarder hebben gemaakt.
De rechtbank acht na te melden straf passend en geboden.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 151, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1. primair
medeplegen van een lijk wegvoeren en wegmaken, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (ZEVEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 9 februari 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 12 februari 2007.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. S.L. Donker, voorzitter,
H.J. van Kooten en R. Brand, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2008
_________________________________________________________________________________
(1) Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
(2) Dossier “Ambtshandelingen”, O/AH/1, proces-verbaal van bevindingen, PL1531/2006/60261-4.
(3) Dossier “Ambtshandelingen”, O/AH/4 t/m O/AH/6, proces-verbaal van bevindingen, PL1509/2006/4392.
(4) Dossier “Ambtshandelingen”, O/AH/7 en O/AH/8, proces-verbaal van bevindingen.
(5) Deskundigenrapport van het NFI d.d. 5 december 2006, NFI-zaaknummer 2006.11.24.058, sectienummer 150G/20064392.
(6) Proces-verbaal van verhoor getuige-deskundige B. Kubat d.d. 24 april 2008, ondertekend door de rechter-commissaris en griffier
(7) Verklaring verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2008
(8) Videoregistratie van de reconstructie ten aanzien van verdachte [B.], ongeveer 50.00 uur.
(9) Verklaring verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2008