Reg. Nrs. AWB 08/5368 en 08/5369 VEROR
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek om een voorlopige voorziening en tevens op het beroep van
Euro Start uitzendbureau I B.V. gevestigd te Rotterdam, verzoekster tevens eiseres, hierna eiseres.
ten aanzien van het besluit van 2 juli 2008 van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft verweerder de eerdere mondelinge aanzegging bestuursdwang van 16 januari 2008 bevestigd, waarbij is gelast de bewoning van het pand [adres] te Den Haag voor 20.00 uur in de avond van dezelfde dag terug te brengen naar maximaal 15 personen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 20 maart 2008 heeft verweerder de aan Bewi Vastgoed B.V. verleende gebruiksvergunning ingetrokken omdat het aantal bewoners niet klopt en de exploitatievorm in strijd is met de gebruiksvergunning en voorts Bewi Vastgoed B.V. gelast het gebruik van het pand [adres] te beëindigen en beëindigd te houden binnen een tijdsbestek van één week na dagtekening van dit besluit. In het geval niet aan deze last wordt voldaan zal met toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 125 van de Gemeentewet het perceel ontruimd en gesloten worden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 28 april 2008 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat het besluit van 20 maart 2006 wordt geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op het bezwaar.
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, de door eiseres gemaakte bezwaren
ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 juli 2008, ingekomen bij de rechtbank op 22 juli 2008, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 juli 2008 heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zaak is op 6 augustus 2008 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag en [...]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [...] en [...].
De voorzieningenrechter kan, indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
Bij besluit van 5 november 2001 heeft verweerder aan Bewi Vastgoed B.V. een gebruiksvergunning verleend voor het exploiteren van een hotel in het pand aan de [adres] den Haag en daarbij het maximale aantal gasten op 15 personen gesteld. In dit geding is uitsluitend de vraag aan de orde of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten tot intrekking van de gebruiksvergunning.
Eiseres heeft met ingang van 1 oktober 2007 het pand aan de [adres] te Den Haag, bekend als Hotel [A], gehuurd van Bewi Vastgoed B.V. Voorheen was hotel [A] een dependance van hotel [B] dat is gevestigd aan de [adres]. Eiseres gebruikt het pand om haar buitenlandse arbeiders die tijdelijk in Nederland verblijven nachtverblijf te verschaffen.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 6.1.6, eerste lid, sub b, van de Bouwverordening gemeente Den Haag kunnen burgemeester en wethouders een gebruiksvergunning intrekken indien blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorwaarde van de vergunning.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres in strijd heeft gehandeld met de vergunningsvoorwaarden, door het pand niet als hotel te exploiteren en derhalve de gebruiksvergunning ingetrokken. Hetgeen van de kant van eiseres is aangevoerd komt samengevat hierop neer, dat zij de voorschriften van de gebruiksvergunning niet overtreedt.
Het betoog van eiseres slaagt. De gebruiksvergunning is verleend op grond van artikel 6.1.1, eerste lid, sub c, van de Bouwverordening. Dit artikel ziet op het verschaffen van woon- en/of nachtverblijf (verblijfsinrichting) en ziet niet uitsluitend op het gebruik als hotel. Niet kan worden gezegd dat het huidige gebruik van het pand, het verstrekken van slaapplaatsen aan buitenlandse werknemers, niet valt onder het verschaffen van dag- en/of nachtverblijf.
Het begrip 'hotel' wordt in de Bouwverordening niet omschreven. Daarentegen wordt 'verblijfsinrichting' wel gedefinieerd als een bouwwerk waarin aan meer dan vier personen bedrijfsmatig woon- en/of nachtverblijf zal worden verschaft. Vast staat dat het hier om zo'n verblijfsinrichting gaat. Of deze inrichting qua bedrijfsvoering de kenmerken van een hotel vertoont, is niet relevant bij de beantwoording van de vraag of de voorschriften van de gebruiksvergunning worden nageleefd. Aan de vergunning is geen voorschrift verbonden waarin de vergunninghouder uitdrukkelijk wordt verplicht om de inrichting als een hotel in de gebruikelijke zin van dat woord te exploiteren. De enkele omstandigheid dat blijkens het dictum van de gebruiksvergunning van 5 november 2001 besloten is om een gebruiksvergunning te verlenen om de desbetreffende inrichting overeenkomstig de in de aanvraag vermelde gegevens in gebruik te hebben als hotel, maakt dit niet anders. Voor het overige wordt in die vergunning uitsluitend gesproken van een verblijfsinrichting.
Voorts is niet in geschil dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet in strijd handelde met het voorschrift waarin het maximale aantal gebruikers van de verblijfsinrichting is vastgesteld op vijftien personen. Nu voor het overige gesteld noch gebleken is dat in strijd met de gestelde voorschriften wordt gehandeld, concludeert de voorzieningenrechter dat de juridische basis voor het intrekken van de gebruiksvergunning ontbreekt. Verweerder was daartoe dan ook niet bevoegd.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van de stukken vaststaat dat sprake is van huisvesting van Poolse werknemers. Het lijkt erop dat het hier een pension betreft, waarin kamers worden verhuurd. Indien en voorzover verweerder van mening is dat het pand brandonveilig is, kan verweerder daartegen optreden maar verweerder zal dan andere voorschriften moeten hanteren.
Gezien het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet grond om, onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en zal daartoe het primaire besluit van 20 maart 2008 herroepen.
Gegeven deze beslissing is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ( het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 2 juli 2008 en herroept het primaire besluit van 20 maart 2008;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 288,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644-, welk bedrag de gemeente Den Haag aan eiseres moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin op het beroep is beslist, binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.E. Torsing.