Reg.nr.: AWB 08/5480 WW44
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], verzoekers, wonende te [plaats],
ten aanzien van het besluit van 17 juni 2008 van het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, verweerder.
Derde partij: de gemeente Alkemade, vergunninghoudster.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft verweerder een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend, alsmede een reguliere bouwvergunning voor het tijdelijk uitbreiden van het gemeentehuis aan het Westeinde 1 in Roelofarendsveen en het aanleggen van een tijdelijke parkeerplaats aan het Noordeinde 57 in Roelofarendsveen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 22 juli 2008, ingekomen bij verweerder op dezelfde datum, bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 22 juli 2008 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 5 augustus 2008 ter zitting behandeld.
Verzoekers zijn in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], mr. [B], drs. [C] en [D].
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
In deze procedure moet worden beoordeeld of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de door verzoekers aangevochten bouwvergunning en vrijstelling, die thans onderwerp zijn van een bezwarenprocedure bij verweerder.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing een gemeentelijk of een intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Ter plaatse van het bouwplan gelden de bestemmingsplannen 'Roelofarendsveen-Centrum' en 'Roelofarendsveen-Zuid'. Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, is de bestemming Maatschappelijke doeleinden en Verkeersdoeleinden gegeven. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met genoemde bestemmingsplannen. Het op te richten gebouw, waarin het bouwplan voorziet, is voor ongeveer tweederde geprojecteerd op gronden met de bestemming Verkeersdoeleinden. Ook wordt de maximale bouwhoogte van negen meter overschreden. Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland beleid vastgesteld.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat 'het bouwplan behoort tot de categorieën van gevallen door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangegeven in hun besluit van 9 oktober 2007, nr. PZH-2007-456952, waarvoor vrijstelling van het bestemmingsplan kan worden verleend als bedoeld in artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO); het betreft hier immers het oprichten van een woning binnen de bebouwde kom;'
Ter zitting is namens verweerder gesteld dat het bouwplan vanzelfsprekend niet betreft het oprichten van een woning binnen de bebouwde kom, maar het oprichten van een kantoor en de daarbij behorende voorzieningen als bedoeld in de algemene lijst, onder 3, van genoemd besluit van gedeputeerde staten.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter past het bouwplan aldus binnen één van de categorieën van gevallen die voorkomen op genoemde algemene lijst; te weten het oprichten van kantoren met bijbehorende voorzieningen. Inherent aan de bezwarenprocedure is dat verweerder deze kennelijke vergissing kan herstellen in de te nemen beslissing op het bezwaarschrift. Voor het overige is aan de formele vereisten voor het verlenen van vrijstelling voldaan.
De beoogde uitbreiding van het gemeentehuis dient als tijdelijke huisvesting voor de ambtelijke diensten van de gemeente Kaag en Braassem, die op 1 januari 2009 zal ontstaan door fusie van de gemeenten Alkemade en Jacobswoude. Verweerder schat in dat de kantoorunits, die bestaan uit drie bouwlagen met een hoogte van (afgerond) 9.80 meter, maximaal ongeveer vijf jaar zullen blijven staan. De gemeenteraad van de nieuwe gemeente zal uiteindelijk bepalen waar het gemeentehuis zal komen.
De aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen zijn hoger, naarmate het bouwplan een ingrijpende inbreuk op het geldende planologische regime betekent. De voorzieningenrechter acht de in geding zijnde inbreuk niet zeer ingrijpend. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het hier om een tijdelijke (nood-)oplossing gaat. Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd waarom de tijdelijke voorziening op de beoogde locatie gewenst en verantwoord is. Daarbij is een link gelegd met het geldende planologisch beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verweerder heeft voorts aangegeven dat het bouwplan aan de normen van de Wet milieubeheer voldoet. Verder is een uitgebreide verkeerskundige toets uitgevoerd.
De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het project niet van een toereikende ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Aan de stelling van verzoekers dat de gemeentelijke diensten voorlopig beter in Rijnsaterwoude kunnen worden gehuisvest wordt voorbijgegaan, nu alleen ter beoordeling staat of het voorliggende bouwplan aanvaardbaar is.
Namens verzoekers is gesteld dat realisering van het bouwplan zal leiden tot parkeerproblemen. Naar hun mening is niet voldaan aan de eisen van de bouwverordening wat parkeerruimte betreft. Verweerder heeft daarentegen aangegeven dat in de directe omgeving van het gemeentehuis in de nieuwe situatie 46 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. Voor bezoekers van het gemeentehuis is dit ruim voldoende, aldus verweerder. Verder wordt tijdelijk een parkeerterrein gecreëerd aan het Noordeinde, met ruimte voor 96 parkeerplaatsen. Deze zijn in het bijzonder bedoeld voor het gemeentepersoneel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk gemaakt dat het bouwplan qua parkeermogelijkheden verantwoord is. De vrees van verzoekers dat gemeentepersoneel op grote schaal gebruik zal maken van de dichterbij gelegen parkeerplaatsen aan het [adres], als gevolg waarvan onvoldoende ruimte voor de bewoners overblijft, moet voorshands ongegrond worden geacht. Van de kant van verweerder is toegezegd dat het gemeentepersoneel zal worden verzocht gebruik te maken van de parkeergelegenheid aan het Noordeinde. Desnoods zal het personeel hiertoe worden verplicht. Verder zullen borden worden geplaatst aan het [adres], inhoudende dat de parkeerplaatsen aldaar zijn bestemd voor bewoners.
Verzoekers hebben gesteld dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een verminderd vrij uitzicht vanuit de woning [adres].
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze woning op meer dan 30 meter afstand van de nieuw op te richten bebouwing is gesitueerd. Het uitzicht vanuit die woning wordt thans in belangrijke mate bepaald door openbaar groen en geparkeerde auto's. Bovendien zal het kantoorgebouw alleen zichtbaar zijn vanuit twee ramen in de zijgevel. Niet in redelijkheid kan worden staande gehouden dat het vrije uitzicht als gevolg van het bouwplan in belangrijke mate verloren zal gaan.
Evenmin is aannemelijk dat het bouwplan zal leiden tot aantasting van de privacy van verzoekers, met name de bewoners van de woning [adres]. Daarbij is, behalve de situering van die woning ten opzichte van het kantoorgebouw, ook in aanmerking genomen dat de ramen in de westelijke gevel van de nieuwbouw in matglas zullen worden uitgevoerd.
Van de kant van verzoekers is gesteld dat het bestreden besluit zal leiden tot waardevermindering van hun woningen, met name vanwege vermindering van uitzicht, aantasting van de privacy en parkeerhinder. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet in redelijkheid worden staande gehouden dat een eventuele waardevermindering, zo daarvan al sprake zou zijn, dusdanig groot is dat hierin, afgezet tegen de belangen die met het bouwplan worden gediend, aanleiding gevonden zou moeten worden voor schorsing van het bestreden besluit. Dit laat onverlet dat verzoekers de mogelijkheid hebben om bij verweerder een verzoek om schadevergoeding in te dienen.
Afweging van de in geding zijnde belangen leidt tot het oordeel dat er onvoldoende grond is voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwarenprocedure zal moeten worden herroepen.
Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor de gevraagde voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek wordt derhalve afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.