Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 07/44984 BEPTDN
Inzake :
[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer] , woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht,
tegen :
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde
mr. E. de Jong, ambtenaar ten departemente.
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1969 en van Amerikaanse nationaliteit, verblijft als vreemdeling in Nederland.
Bij schrijven van 7 juli 2004 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, met als doel “arbeid als zelfstandige op grond van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika” (Trb. 1956, 40) (hierna: het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag).
Op deze aanvraag is door verweerder op 15 juli 2005 afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 6 augustus 2007 is eiser door een ambtelijke commissie gehoord. Bij besluit van 5 november 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij schrijven van 28 november 2007 heeft mr. L.C. Blok namens eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij brieven van 16 april 2008 heeft de griffier van de rechtbank eiser, via mr. Blok, en verweerder uitgenodigd voor de openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 juni 2008.
Bij brief van 22 mei 2008 heeft mr. Louwerse de rechtbank medegedeeld dat hij de behandeling van de beroepsprocedure, alsmede de voorlopige voorzieningsprocedure (AWB 07/44985 BEPTDN), van eiser heeft overgenomen van mr. Blok.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft een afschrift van dit verweerschrift aan mr. Louwerse toegezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 juni 2008. Eiser, noch zijn gemachtigde, is ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt vast dat eiser via zijn toenmalige gemachtigde mr. Blok deugdelijk voor de zitting is uitgenodigd. De rechtbank ziet in het niet verschijnen van eiser ter zitting dan ook geen redenen om het beroep niet te behandelen. Ten overvloede wordt overwogen, dat voor zover de omstandigheid dat eiser niet ter zitting is verschenen gelegen is in de onvolledige overdracht van zijn dossier door mr. Blok aan mr. Louwerse, deze omstandigheid voor zijn rekening en risico komt. Immers, een rechtsgevolg van de vertegenwoordiging is dat de handelingen van de vertegenwoordiger aan de vertegenwoordigde worden toegerekend (MvT bij de Awb, TK, 1988-1989, 21221, nr. 3).
2. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft gehandhaafd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat hij met zijn bedrijf geen handel tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika drijft. De door eiser verrichte werkzaamheden hangen direct samen met werkzaamheden op handelsgebied. Voorts stelt eiser dat hij aan het vereiste van aanzienlijk kapitaal voor een eenmanszaak voldoet.
4. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiser niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt.
Hij heeft daartoe overwogen dat eiser met zijn werkzaamheden diensten levert en geen handel drijft. Voorts heeft verweerder overwogen dat het bedrijf van eiser niet als een onderneming kan worden aangemerkt, doch dat eiser een vrij beroep uitoefent en daardoor niet onder de werkingsfeer van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag valt.
5. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
Ingevolge artikel 112 van de Vw 2000 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, ter uitvoering van een verdrag, dan wel van een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie regels worden gesteld in verband met het rechtmatig verblijf van vreemdelingen, waarbij ten gunste van deze vreemdelingen kan worden afgeweken van deze wet.
Artikel II, eerste lid, van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
Het zal onderdanen van de ene Partij zijn geoorloofd, het grondgebied van de andere Partij te betreden en daarbinnen te verblijven:
(a) ten einde handel te drijven tussen de grondgebieden van de twee Partijen en zich bezig te houden met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied;
(b) ten einde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden.
Artikel VII, eerste lid, van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag luidt als volgt:
Onderdanen en vennootschappen van de ene Partij zullen binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten bij alle op winst gerichte activiteit op handels-, industrieel-, financieel- en ander gebied (zakelijke activiteit), hetzij dat deze rechtstreeks wordt uitgeoefend, hetzij door een vertegenwoordiger, hetzij door middel van elke andere wettelijk toegelaten rechtsvorm. Bijgevolg zal het aan die onderdanen en vennootschappen binnen dat grondgebied zijn geoorloofd:
(a.) filialen, agentschappen, kantoren, fabrieken en andere vestigingen, welke geschikt zijn voor de uitoefening van hun bedrijf, op te richten en in stand te houden;
(b.) hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een of meer tussenschakels, vennootschappen op te richten overeenkomstig de algemene wettelijke bepalingen van die andere Partij op het stuk van vennootschappen, en het overwegend belang te verwerven in vennootschappen van die andere Partij en
(c.) ondernemingen, welke zij hebben gevestigd of verworven, te beheersen en te besturen. Bovendien zullen ondernemingen, welke zij beheersen, ongeacht de vorm, hetzij als eigen bedrijf, hetzij als vennootschap of anderszins, met betrekking tot alles wat verband houdt met de uitoefening van het bedrijf, niet ongunstiger worden behandeld dan vergelijkbare ondernemingen, beheerst door onderdanen en vennootschappen van die andere Partij.
Ingevolge het derde lid laten de bepalingen van het eerste lid van dit artikel onverlet het recht van ieder der Partijen, bijzondere vormvoorschriften uit te vaardigen met betrekking tot de vestiging binnen haar grondgebied van ondernemingen, beheerst door vreemdelingen; maar die voorschriften mogen het wezen van de in genoemd lid omschreven rechten niet aantasten.
Artikel 8 van het Protocol bij het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag luidt als volgt:
De uitoefening van een beroep valt niet onder de activiteit bedoeld in artikel VII, eerste lid.
Ingevolge artikel 8.26 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan onze minister regels stellen over de rechten die vreemdelingen ontlenen aan het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag.
In hoofdstuk B11/8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 zijn beleidsregels opgenomen met betrekking tot het verblijfsrecht op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag.
In dit beleid is opgenomen dat de vrije uitoefening van een beroep niet onder het begrip “bedrijfsuitoefening van een onderneming” valt.
Volgens dit beleid wordt onder “aanzienlijk kapitaal” ten aanzien van de eenmanszaak begrepen een zodanig kapitaal, dat de ondernemer zelfstandig het bedrijf kan exploiteren. Dit dient per geval te worden bekeken, maar als minimum wordt € 4.500,-- aangehouden.
6. De stelling van eiser dat de door hem verrichte werkzaamheden direct samenhangen met werkzaamheden op handelsgebied beschouwt de rechtbank als een beroep op artikel II, eerste lid, onder a, van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag.
Bij de beoordeling van dat beroep gaat de rechtbank voor haar oordeelsvorming uit van de volgende als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden.
Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) van 15 juni 2004 blijkt dat eiser op 15 juni 2004 een eenmanszaak heeft geregistreerd met de handelsnaam [handelsnaam 1] . De bedrijfsomschrijving volgens dit uittreksel is “Grafisch ontwerpbureau; fotografie; het schrijven van (journalistieke) teksten; vertaalbureau”.
Bij brief van 11 januari 2005 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat zijn bedrijf handel tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika drijft.
Bij brief van 16 januari 2005 heeft eiser gesteld dat zijn bedrijf [handelsnaam 1] handel tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika drijft in die zin dat vele opdrachten (70% van zijn huidige werk) uit de Verenigde Staten van Amerika komen. Eiser heeft gesteld dat bedrijven vanuit Amerika elke maand vertalingen van zijn bedrijf bestellen. Eiser heeft tevens kopieën van kwitanties overgelegd van de onkosten die hij in verband met zijn bedrijf in Nederland heeft gemaakt, alsmede van facturen die hij aan zijn cliënten in de Verenigde Staten van Amerika en in Nederland heeft gezonden.
Uit de overgelegde facturen blijkt dat eiser voor zijn cliënten vertaalwerk doet, waarvoor hij een tarief van $ 0,08 tot $ 0,10 per woord hanteert.
Verweerder heeft op grond van de door eiser verstrekte informatie in het primaire besluit van 15 juli 2005 geconcludeerd dat eiser vertaalwerk doet, zodat hij als vrij beroepsbeoefenaar moet worden aangemerkt.
In zijn bezwaarschrift van 18 augustus 2005 heeft eiser aangevoerd dat hij geen beroep uitoefent maar een onderneming exploiteert. Eiser heeft bij die gelegenheid gesteld dat hij ook aan “project coördinatie” doet, waarbij hij opdrachtgevers en opdrachtnemers aan elkaar koppelt. Voorts bestaan zijn activiteiten uit het proeflezen van vertaalde teksten en het herredigeren van teksten en copywriting. Verdere activiteiten bestaan uit het controleren van vertaalde teksten, die voor het grote publiek zijn bestemd, op eenduidigheid, toegankelijkheid en helderheid van het taalgebruik door middel van het houden van steekproeven onder de doelgroep. De werkzaamheden van het grafische ontwerpbureau bestaan uit het ontwerpen van brochures en websites.
Op de op 6 augustus 2007 gehouden hoorzitting heeft eiser verklaard dat hij zich voornamelijk bezig houdt met vertaalopdrachten en heel weinig met grafisch ontwerp. Voorts heeft hij aangegeven dat hij met fotografie en het schrijven van journalistieke teksten niets meer doet.
Wat betreft de vertaalopdrachten heeft eiser gesteld dat hij de teksten niet zelf vertaalt, maar dat dit in Amerika wordt gedaan. Vervolgens worden de vertalingen aan hem doorgestuurd. De taak van eiser is om te toetsen of de vertalingen voldoende begrijpelijk voor een specifieke doelgroep zijn. Het toetsen bestaat uit het zoeken van proeflezers aan wie hij de teksten voorlegt. Eiser heeft als een voorbeeld van zijn werkzaamheden gegeven dat hij door middel van een vragenlijst of enquête (marktonderzoek) een doelgroep in Nederland benadert om te onderzoeken of de vertaling van de tekst (zoals bijsluiters bij medicijnen) begrijpelijk is.
Bij brief van 4 september 2007 heeft eiser een uittreksel van de KvK van 20 augustus 2007 overgelegd, waaruit blijkt dat hij de handelsnaam van zijn eenmanszaak heeft gewijzigd in [handelsnaam 2]. De bedrijfsomschrijving volgens dit uittreksel is “vertaalbureau gespecialiseerd in taalevaluatie en het redigeren van teksten”.
Voorts heeft eiser kopieën overgelegd van onder andere (ontvangen) betalingen en zakelijke correspondentie. Uit e-mailberichten van 28 mei 2007, 23 en 24 augustus 2007 blijkt dat eiser door cliënten wordt benaderd voor het aannemen van personen voor een bepaald project.
Gelet op bovenomschreven feiten en omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de kern van de door eiser verrichte werkzaamheden bestaat uit het uitvoeren van vertaalopdrachten en het benaderen van personen voor het verrichten van (markt)onderzoek (taalevaluatie). Dergelijke werkzaamheden zijn als dienstverlening aan te merken en betreffen niet het drijven van handel in de zin van artikel II, eerste lid, onder a, van het Nederlands Amerikaans Vriendschapsverdrag. Zij vallen derhalve niet onder de werkingssfeer van die bepaling, zodat eiser daaraan geen verblijfsrecht kan ontlenen.
Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat hij op voet van artikel II, eerste lid, onder b, van het Nederlands Amerikaans Vriendschapsverdrag voor verblijf in Nederland in aanmerking komt, wordt overwogen dat dienstverlening onder de werkingssfeer van die bepaling kan worden gebracht, indien deze wordt verricht door een onderneming met een aanzienlijk kapitaal, als bedoeld in die bepaling. In dit verband is van belang dat ingevolge artikel 8 van het bijbehorende Protocol de uitoefening van een beroep uitdrukkelijk wordt uitgesloten van de werkingsfeer van dit verdrag.
Niet in geschil is dat eiser een aanzienlijk kapitaal in de onderneming heeft belegd.
Ter beoordeling staat derhalve of in het geval van eiser sprake is van bedrijfsuitoefening van een onderneming of van uitoefening van een (vrij) beroep. Anders dan eiser betoogt, is daartoe niet van belang of de onderneming in het handelsregister geregistreerd staat, maar wel wat de feitelijke werkzaamheden van die onderneming zijn. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat vrije beroepsbeoefenaren, anders dan zelfstandige ondernemers, niet in de eerste plaats kapitaal, maar kennis en expertise inbrengen. Inherent aan de zelfstandige uitoefening van een beroep is voorts dat de persoonlijke arbeid voorop staat en dat daarvoor niet of nauwelijks kapitaal nodig is. Een ander verschil is gelegen in de omstandigheid dat vrije beroepsbeoefenaren nauwelijks rechtstreeks risico in bedrijfseconomische zin lopen, aangezien de beloning van hun diensten, ongeacht het nut daarvan, in de regel van tevoren vast staat (zie ook de conclusie van de A-G mr. F.G. Jacobs van 23 maart 2000, para. 72 tot en met 92, bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 september 2000 in zaak nr. C-180/98 en C-184/98, Pavlov e.a. tegen stichting pensioenfonds medische specialisten).
De rechtbank is van oordeel dat bij het uitoefenen van zijn bedrijf de persoonlijke en individuele kwaliteiten van eiser voorop staan. Voorts blijkt uit de stukken dat eiser zijn diensten tegen van tevoren bepaalde tarieven levert, waardoor hij nauwelijks risico in bedrijfseconomische zin loopt, Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van het uitoefenen van een (vrij) beroep. Gezien artikel 8 van het Protocol bij het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag, is verweerder derhalve terecht en op goede gronden tot de conclusie gekomen dat eiser als vrij beroepsbeoefenaar geen rechten aan dit verdrag kan ontlenen.
7. Het beroep is derhalve ongegrond.
8. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.L. Frenkel en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2008, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Powell, griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)