ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9819

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4469 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen wegens drugsmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 juli 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen af te geven. Eiser, die een Eigen verklaring had ingediend, betwistte de uitkomst van een psychologisch onderzoek dat door psychiater E.E.M. Döderlein de Win was uitgevoerd. Eiser stelde dat hij niet had verklaard cocaïne te gebruiken en dat hij het rapport niet had kunnen inzien voordat het werd opgemaakt. Hij voerde aan dat het CBR ten onrechte aannam dat hij pas op 24 februari 2007 had meegewerkt aan een urineonderzoek, terwijl dit te wijten was aan financiële problemen. Eiser betoogde verder dat het CBR niet had gemotiveerd hoe zijn gebruik van cannabis en cocaïne hem ongeschikt zou maken voor het besturen van voertuigen.

De rechtbank overwoog dat de psychiater op basis van zijn deskundigheid tot de conclusie was gekomen dat er sprake was van drugsmisbruik. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek te twijfelen en dat de psychiater zijn conclusies voldoende had gemotiveerd. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van een misverstand in de rapportage van de psychiater. De rechtbank concludeerde dat het CBR op goede gronden had geweigerd een Verklaring van geschiktheid te registreren, omdat eiser niet voldeed aan de eisen van geschiktheid zoals vastgelegd in de regelgeving. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/4469 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats],
en
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerster.
I Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft op 26 juli 2006 bij verweerster een Eigen verklaring ingediend ter verkrijging van een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B.
Eiser is in dat kader op 21 oktober 2006 onderzocht door psychiater E.E.M. Döderlein de Win. Op basis van diens bevindingen, neergelegd in de rapportage van dezelfde datum, met als bijlage de uitslag van het laboratoriumonderzoek, heeft verweerster eiser bij besluit van 13 december 2006 bericht dat geen Verklaring van geschiktheid wordt afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B, omdat er bij hem sprake is van cocaïne- en cannabismisbruik.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Eiser is omtrent zijn bezwaar door verweerster gehoord op 12 februari 2007.
Bij besluit van 10 mei 2007 heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 13 december 2006 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 juni 2007 beroep ingesteld.
Verweerster heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 4 juni 2008 ter zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.G. Evers. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door [...]
II Motivering
1. Verweerster heeft in het bestreden besluit overwogen dat het besluit tot ongeschiktheid is gebaseerd op de rapportage van de psychiater. Voorts heeft verweerster gemotiveerd aangegeven om welke redenen het besluit in stand dient te worden gelaten.
2. In beroep heeft eiser het volgende aangevoerd.
Eiser betwist de uitkomst van het onderzoek van de psychiater. Zo stelt hij dat hij tijdens de keuring niet heeft verklaard dat hij éénmaal per twee maanden cocaïne zou gebruiken. Eiser heeft het rapport niet van tevoren kunnen inzien en dit niet voor gezien getekend. Verweerster neemt ten onrechte aan dat eiser eerst op 24 februari 2007 heeft meegewerkt aan een urineonderzoek omdat hij bang zou zijn dat bij eerder onderzoek nog sporen van cocaïnegebruik te vinden zouden zijn, terwijl eiser niet eerder heeft meegewerkt vanwege geldgebrek. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat verweerster niet heeft gemotiveerd hoe cannabisgebruik in het weekend en cocaïnegebruik van minder dan 1 gram éénmaal per 2 maanden kan leiden tot ongeschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen, zeker nu eiser heeft verklaard niet te hebben gereden onder invloed van cannabis. Ten slotte betoogt eiser dat de vraagstelling van het onderzoek een recidivevrije periode van een jaar met betrekking tot alcoholmisbruik betrof, terwijl cocaïnegebruik eerder niet aan de orde is geweest.
3.1 Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
3.2 Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement – voor zover hier van belang - is het CBR onder meer bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
3.3 Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
3.4 Het eerste lid van artikel 104 van het Reglement bepaalt dat, indien de aanvrager van een verklaring van geschiktheid een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister wordt geregistreerd, dat een verklaring van geschiktheid wordt geregistreerd voor minder categorieën dan waarop de aanvraag betrekking heeft, of dat in het rijbewijzenregister een termijn als bedoeld in artikel 103, tweede lid, dan wel een gecodeerde aanduiding als bedoeld in artikel 103, vierde, vijfde of zesde lid, is geregistreerd, hij binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR kan verzoeken een of meer artsen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
3.5 Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
3.6 Paragraaf 8.8 “Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)” van de bijlage luidt als volgt:
“Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring – op basis van een specialistisch rapport – geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.”
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 In het advies heeft de psychiater aan de hand van zijn anamnese en het uitgevoerde psychiatrische onderzoek geconcludeerd dat er bij eiser gelet op alle relevante gegevens en op basis van de criteria van de DSM-IV-TR classificatie sprake is van drugsmisbruik. De psychiater heeft hierbij betrokken eisers eigen verklaring dat hij wel eens cocaïne gebruikt en zijn verklaring dat hij daarnaast cannabis gebruikt. Het gebruik van cannabis is voorts bevestigd door het uitgevoerde laboratoriumonderzoek.
4.2 De psychiater is op grond van zijn specialistische kennis tot zijn conclusies gekomen. Verweerster dient in beginsel af te gaan op die deskundigheid tenzij het onderzoek op een niet zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden dan wel de conclusies niet kunnen worden gedragen door de onderzoeksgegevens.
Er is geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De psychiater heeft zijn conclusie voldoende kenbaar gemotiveerd en de rechtbank heeft geen redenen gevonden waarom verweerster zich niet zou kunnen baseren op de conclusies uit het rapport van de psychiater. Ten slotte is niet gebleken dat eiser heeft verzocht om een herkeuring als bedoeld in artikel 104 van het Reglement. Hierbij is het volgende van belang.
4.3 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de psychiater - ‘wellicht als gevolg van een misverstand’ - in zijn rapport een onjuiste verklaring van eiser heeft opgenomen ten aanzien van zijn cocaïnegebruik. De weergave van de verklaring in het rapport is ondubbelzinnig en eiser heeft in deze procedure niet op overtuigende wijze kunnen aangeven hoe het gestelde misverstand is ontstaan. In combinatie met het aangetoonde en tevens door eiser erkende cannabisgebruik is de conclusie van de psychiater dat er sprake is van herhaaldelijk gebruik van drugs niet kennelijk onjuist of onbegrijpelijk. Voorts overweegt de rechtbank dat door de psychiater is beoordeeld of er sprake is van misbruik van de bedoelde middelen en of dit risico’s voor de verkeersveiligheid met zich brengt. De vraag of eiser al dan niet daadwerkelijk onder invloed van deze middelen aan het verkeer heeft deelgenomen, is hierbij – in tegenstelling tot hetgeen eiser betoogt – niet van doorslaggevend belang. Voor zover eiser heeft willen stellen dat het onderzoek zich diende te beperken tot de vraag of er (nog) sprake was van alcoholmisbruik (de aanvankelijke reden voor de keuring), volgt de rechtbank eiser evenmin. De in geding zijnde regelgeving biedt geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat de psychiater zich bij zijn onderzoek dient te beperken tot de vraag die de aanleiding vormt voor het onderzoek. Dit geldt in het onderhavige geval temeer nu in paragraaf 8.8 geen relevant onderscheid wordt gemaakt tussen alcohol en andere drugs.
4.4 Verweerster heeft dan ook in redelijkheid kunnen vaststellen er in het geval van eiser sprake is van misbruik van psychoactieve middelen als bedoeld in onderdeel 8.8 van de bij de Regeling behorende bijlage.
4.5 Artikel 103 van het Reglement laat verweerster voorts geen ruimte de belangen van de aanvrager af te wegen tegen de andere betrokken belangen, in het geval zij tot de conclusie komt dat de aanvrager al dan niet voldoet aan de eisen van geschiktheid.
4.6 Gelet op het voorgaande heeft verweerster op goede gronden geweigerd een Verklaring van geschiktheid te registreren ten behoeve van eiser.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. D. Biever en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke.