Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/7490 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerster.
I Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft op 11 oktober 2006 bij verweerster een Eigen verklaring ingediend ter verkrijging van een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B.
Eiser is in dat kader op 8 december 2006 onderzocht door de neuroloog E.P. de Vries naar aanleiding van een tweetal herseninfarcten in 2004 en 2006. De neuroloog heeft verweerder bij brief van 8 december 2006 geadviseerd eiser op te roepen voor een rijtest en verweerster medegedeeld dat alleen als de rijtest met goed gevolg wordt afgelegd er van neurologische zijde geen bezwaar bestaat tegen verlenging van het rijbewijs voor onbeperkte tijd.
Vervolgens heeft eiser rijtesten afgelegd op 15 januari 2007 en 8 maart 2007.
Verweerster heeft eiser op 15 maart 2007 bericht dat geen Verklaring van geschiktheid wordt afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B in verband met een onvoldoende resultaat bij de rijtest. Eiser is daarop op zijn verzoek aan een herkeuring onderworpen door de neuroloog R.W.M. Keunen. Deze concludeert in zijn brief van 11 juni 2007 dat eiser na de hersenbloeding een onbewuste hemianopsie (visuele beperking na hersenbeschadiging) aan de linkerzijde heeft opgelopen en adviseert verweerster eiser ongeschikt te achten voor groep 1 (categorieën A, B, E bij B) en 2 (C, D, E).
Verweerster heeft eiser daarop bij besluit van 19 juni 2007 bericht dat geen Verklaring van geschiktheid wordt afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 13 september 2007 heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 19 juni 2007 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 september 2007 beroep ingesteld.
Verweerster heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 4 juni 2008 ter zitting behandeld. Eiser is daarbij in persoon verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [...]
1. Verweerster heeft in het bestreden besluit overwogen dat het besluit tot ongeschiktheid is gebaseerd op het rapport van 11 juni 2007 van R.W.M. Keunen, neuroloog, en de resultaten van de door eiser op 15 januari 2007 en 8 maart 2007 bij H.J. Dolleman, deskundige praktische rijgeschiktheid, afgelegde rijtest. Voorts heeft verweerster gemotiveerd aangegeven om welke redenen het besluit in stand dient te worden gelaten.
2. In beroep heeft eiser het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat het onderzoek van de neuroloog Keunen onzorgvuldig is geweest, daar deze zich heeft beperkt tot het voorlezen van de resultaten van de rijtest. Eiser weerspreekt de diagnose van Keunen dat er bij eiser sprake is van een onbewuste hemianopsie aan linkerzijde. De metingen van de oogarts bevestigen dat van hemianopsie geen sprake (meer) is. Eiser verwijst daarbij voorts op het statusrapport van zijn huisarts Schaepman en de CT-scan die eiser op 6 mei 2007 bij het [..] ziekenhuis heeft laten maken. De eerdere rijtest op 26 april 2005 heeft eiser met goed gevolg afgelegd, terwijl bij de rijtesten op 15 januari 2007 en 8 maart 2007 een moeilijker parcours werd afgelegd. Eiser verzoekt derhalve nogmaals in aanmerking te komen voor een rijtest.
3.1 Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
3.2 Ingevolge artikel 101, eerste lid, onder a, van het Reglement is het CBR onder meer bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
3.3 Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
3.4 Het eerste lid van artikel 104 van het Reglement bepaalt dat, indien de aanvrager van een verklaring van geschiktheid een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister wordt geregistreerd, dat een verklaring van geschiktheid wordt geregistreerd voor minder categorieën dan waarop de aanvraag betrekking heeft, of dat in het rijbewijzenregister een termijn als bedoeld in artikel 103, tweede lid, dan wel een gecodeerde aanduiding als bedoeld in artikel 103, vierde, vijfde of zesde lid, is geregistreerd, hij binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR kan verzoeken een of meer artsen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
3.5 Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
3.6 Hoofdstuk 7.6 van deze bijlage (“Doorbloedingsstoornissen van de hersenen”) luidt - voor zover hier van belang - als volgt.
“Doorbloedingsstoornissen van de hersenen omvatten beroerten (hersenbloeding of herseninfarct, ook wel CVA), TIA’s (transient ischemic attacks), verwijdingen van slagaders (aneurysmata) en andere vaatmisvormingen van de hersenvaten.
(…)
7.6.1.2 TIA en beroerte
Een TIA geeft geen beperkingen aan de geschiktheid. Na een beroerte is men ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 voor een periode van zes maanden. Na die termijn is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts. Bij afwezigheid van geestelijke of lichamelijke functiestoornissen bestaat geschiktheid voor onbepaalde tijd. Als er functiestoornissen aanwezig zijn volgt een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR). Bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn 5 jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Voor personen met epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2.”
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Nu uit de medische stukken naar voren komt dat eiser tweemaal - in rechter- en linkerhemisfeer - een herseninfarct heeft ondergaan, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht paragraaf 7.6 ”doorbloedingsstoornissen van de hersenen” van de bij de Regeling behorende bijlage op eiser van toepassing geacht. Vastgesteld wordt dat paragraaf 7.6.1.2 van genoemde bijlage voorziet in een grondslag voor het aan de afgifte van een Verklaring van geschiktheid verbinden van een voorwaarde tot het ondergaan van een rijtest. Gelet hierop was verweerder in het onderhavige geval bevoegd om eiser een rijtest op te leggen, teneinde een oordeel te kunnen vormen over zijn rijvaardigheid.
4.2 Uit het rapport praktische rijgeschiktheid dat naar aanleiding van de rijtest is opgemaakt blijkt dat eiser het zelfstandig autorijden niet meer aankan als gevolg van onvoldoende waarneming. De conclusie van de neuroloog (onbewuste hemianopsie) ter gelegenheid van de door eiser naar aanleiding van het negatieve resultaat van de rijtest verzochte herkeuring, past voorts in het beeld dat bij eerder medisch onderzoek en de rijvaardigheidstesten is ontstaan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zijn standpunt in het bestreden besluit niet in redelijkheid op de conclusies van deze deskundigen heeft kunnen baseren.
De omstandigheid dat het resultaat van de eerdere rijtest in 2005 positief was, doet hier niet aan af, reeds nu onweersproken is dat eiser hierna - op 17 mei 2006 - nogmaals een herseninfarct heeft gehad. De door eiser overgelegde medische informatie van de oogarts en de huisarts (waaronder een uitslag van een CT-scan) kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden, nu zonder nadere onderbouwing niet gesteld kan worden dat de bevindingen van deze artsen in tegenspraak zijn met de bevindingen van de verschillende neurologen die eiser hebben onderzocht. Verweerster was dan ook niet gehouden om aanvullend onderzoek te doen verrichten dan wel nog een rijtest af te nemen bij eiser.
4.3 Artikel 103 van het Reglement laat verweerster voorts geen ruimte de belangen van de aanvrager af te wegen tegen de andere betrokken belangen, in het geval zij tot de conclusie komt dat de aanvrager al dan niet voldoet aan de eisen van geschiktheid. Hieruit vloeit voort dat verweerster op goede gronden heeft besloten tot weigering van de registratie van een Verklaring van geschiktheid ten behoeve van eiser.
4.4 Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat indien eiser in de toekomst meent dat zijn beperkingen dusdanig verminderd zijn dat hij weer geschikt geacht moet worden om auto te rijden, hij ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement wederom een zogenaamde Eigen verklaring kan aanvragen om in het bezit te komen van een geldig rijbewijs.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. D. Biever en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke.