ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9339
Rechtbank 's-Gravenhage
- Schadevergoedingsuitspraak
- M.A.A. ter Meer - Siebers
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding bij gebrek aan zicht op uitzetting naar Afghanistan
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 juli 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een Afghaanse vreemdeling. Het beroep van de verzoeker is gegrond verklaard, omdat er geen zicht op uitzetting naar Afghanistan was binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker, geboren in 1950, in detentie was gehouden zonder dat er voldoende voortvarendheid was getoond door de autoriteiten. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na een eerdere uitspraak op 1 juli 2008, waarin het voortduren van de vrijheidsontneming gegrond werd verklaard en de opheffing van de bewaring werd bevolen.
De rechtbank heeft vragen gesteld aan de Staatssecretaris van Justitie over de werkwijze met betrekking tot EU-documenten en de interpretatie van het Memorandum of Understanding (MoU) tussen Nederland en Afghanistan. De rechtbank concludeert dat de beschrijving van de werkwijze door verweerder niet overeenkomt met die van het Afghaanse consulaat-generaal, wat opmerkelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds januari 2007 zeven Afghaanse onderdanen met een EU-document naar Afghanistan zijn uitgezet, wat betekent dat er feitelijk zicht op uitzetting aanwezig was.
De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen en een bedrag van € 3710,-- toegekend aan de verzoeker, alsook de proceskosten van € 644,-- aan de Staat der Nederlanden opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewaring van de verzoeker onrechtmatig was geworden vanaf 9 mei 2008, en dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om schadevergoeding toe te kennen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.