ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9253

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5220 ZW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering na zwangerschapsverlof en bevallingscomplicaties

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen Coöperatie Horticoop u.a. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over het recht op een Ziektewetuitkering. De werkneemster van eiseres was eind juni 2006 met zwangerschapsverlof gegaan, maar na de bevalling overleed haar pasgeboren baby door complicaties. De werkneemster meldde zich per 1 november 2006 ziek, en eiseres stelde dat er een rechtstreeks verband bestond tussen de ziekmelding en de zwangerschap, bevalling en het overlijden van het kind. Het UWV had echter besloten dat er geen recht op uitkering bestond, omdat eiseres een loondoorbetalingsverplichting had tijdens de ziekte van de werkneemster.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende zorgvuldig had gehandeld. Er was geen medisch onderzoek verricht naar de werkneemster, en de informatie die het UWV had gebruikt om tot zijn besluit te komen, was onvoldoende. De rechtbank vernietigde het besluit van het UWV en oordeelde dat het beroep van eiseres gegrond was. De rechtbank droeg het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het UWV het griffierecht van € 285,- aan eiseres diende te vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat de conclusie van het UWV niet was gebaseerd op objectieve medische feiten en dat de zorgvuldigheid in de besluitvorming niet was nageleefd. Dit leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit, en de rechtbank gaf het UWV de opdracht om de zaak opnieuw te beoordelen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/5220 ZW
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Coöperatie Horticoop u.a., gevestigd te Bleiswijk, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 4 december 2006 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat [werkneemster] met ingang van 31 oktober 2006 geen recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) aangezien eiseres een loondoorbetalingsverplichting heeft tijdens de ziekte van de werkneemster.
Bij besluit van 12 juli 2007 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 16 juli 2007, ingekomen bij de rechtbank op 17 juli 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft een nadere reactie van de bezwaarverzekeringsarts overgelegd in reactie op de aanvullende beroepsgronden van eiseres.
Het beroep is op 22 juli 2008 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...]
Motivering
De werkneemster van eiseres is einde juni 2006 met zwangerschapsverlof gegaan. Kort na de bevalling is de pasgeboren baby overleden ten gevolge van complicaties gedurende de bevalling. De werkneemster is wegens ziekte niet in staat gebleken haar werkzaamheden na afloop van het zwangerschapsverlof te hervatten en zij is per 1 november 2006 ziek gemeld door de eiseres.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de uitkering in verband met zwangerschap en bevalling is betaald over de periode van 27 juni 2006 tot en met 17 oktober 2006. Eiseres heeft de werkneemster per 1 november 2006 ziek gemeld zodat niet gesteld kan worden dat de werkneemster direct aansluitend aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof ziek is geworden .
In het verweerschrift heeft verweerder dit standpunt verlaten. Volgens verweerder is de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet het gevolg van zwangerschap en bevalling. Hiervoor wordt verwezen naar het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans.
Verweerder handhaaft derhalve zijn conclusie dat een loondoorbetalingsverplichting voor eiseres bestaat en dat de werkneemster geen recht heeft op een ZW-uitkering. De gemachtigde van verweerder heeft daarbij benadrukt dat de tijdsspanne tussen bevalling en het overlijden van de baby niet van belang is. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verzocht om in ieder geval de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Eiseres stelt in haar beroepschrift dat in dit geval wel een rechtstreeks verband bestaat tussen ziekmelding en zwangerschap, bevalling en het overlijden van het pasgeboren kind gelet op de korte periode tussen ziekmelding en einde zwangerschapsverlof. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres meegedeeld het niet juist te vinden dat verweerder eerst in het verweerschrift met een nieuwe grondslag voor de afwijzende beslissing komt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 29a, vierde lid, van de ZW geldend van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2007, bepaalt:
Nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, derde lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg is geëindigd, heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de ziekmelding van de werkneemster aansluitend aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof is gedaan. Hetgeen partijen thans verdeeld houdt is de vraag of de ziekte een directe oorzaak vindt in de zwangerschap en/of bevalling.
Gelet op het feit dat verweerder in het verweerschrift de grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd dient het bestreden besluit vernietigd te worden wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Anders dan verweerder heeft verzocht ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
Voor het standpunt dat de ziekte van de werkneemster niet gezien kan worden als voortvloeiend uit de zwangerschap en/of bevalling baseert de bezwaarverzekeringsarts zich op de Standaard ‘Zwangerschap en Bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid’ van verweerder en citeert daartoe een passage uit pagina 15 van voornoemde Standaard.
In een geval als dat van de werkneemster dient volgens voornoemde passage geen causaal verband te worden aangenomen tussen zwangerschap/bevalling en de nadien ontstane stressstoornis. De depressie vindt, aldus de bezwaarverzekeringsarts zijn oorzaak niet ten minste gedeeltelijk in zwangerschap en bevalling doch komt louter voort uit de reactie van de moeder op het overlijden van het pasgeboren kindje.
De rechtbank constateert en ter zitting is ook gebleken dat een verzekeringsarts van verweerder de werkneemster niet heeft gezien, noch dat medische informatie over de werkneemster is opgevraagd. De enige informatie die zich in het dossier bevindt over de eventuele aanleiding van de problemen van de werkneemster is een gedeelte van een getypte pagina met aantekeningen waarin wordt beschreven hoe het kindje is komen te overlijden en het verslag van de bedrijfsarts. Het is de rechtbank niet duidelijk op basis van welke informatie de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusie heeft gestoeld. Dit klemt te meer nu de informatie van de bedrijfsarts van Arboned van 21 december 2006 naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder aanleiding had behoren te zijn zorgvuldigheidshalve nader onderzoek in te laten stellen.
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de conclusie van verweerder niet wordt gedragen door objectief medische feiten en dat het bestreden besluit de toets der kritiek derhalve niet kan doorstaan. Dit betekent dat ook om deze reden het beroep gegrond is.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres meegedeeld het bij een zorgvuldigheidsvernietiging door de rechtbank niet opportuun te achten de werkneemster aan een medisch onderzoek bloot te stellen indien verweerder zulks alsnog noodzakelijk zou achten, dit om een hernieuwde confrontatie met het doorstane leed te voorkomen.
De rechtbank geeft verweerder in overweging bij nadere besluitvorming rekening te houden met dit standpunt van eiseres, maar eiseres dient zich er rekenschap van te geven dat indien verweerder nadere medische informatie nodig heeft om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, het niet meewerken hieraan verweerder niet kan worden tegengeworpen.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen acht weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 285,-, vergoedt;
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.M. Derijks en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M. Lucas.