ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9222

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/24578
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor Guinese vreemdeling in verband met verslechterde veiligheidssituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Guinese vreemdeling. De verzoeker had op 2 juli 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De verzoeker stelde dat de veiligheidssituatie in Guinee verslechterd was, onderbouwd met een negatief reisadvies van de Minister van Buitenlandse Zaken en stukken van UNHCR. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een binnenlands gewapend conflict, hij wel het begin van bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de situatie in Guinee onveilig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, wat betekende dat de uitzetting van de verzoeker achterwege moest blijven totdat op het beroep was beslist. Tevens werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van de belangen van de vreemdeling in het licht van de actuele situatie in zijn land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummer: Awb 08/24578
Uitspraak in het geschil tussen
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum] (gesteld),
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.J.J.A. Hendriks, advocaat te Deurne,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. P van den Berg, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 2 juli 2008 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 9 juli 2008 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 9 juli 2008 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Bij verzoekschrift van 9 juli 2008 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege dient te worden gelaten tot op het beroep is beslist. Bij brief van 16 juli 2008 zijn de gronden van het beroep en het verzoek ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan verzoeker toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 juli 2008. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn aldaar, zonder opgave van redenen, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Feiten en standpunten van partijen
2.2. Verzoeker heeft eerder, te weten op 4 mei 2000, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 8 mei 2000 is deze aanvraag afgewezen, omdat verzoeker toerekenbaar geen reis- en identiteitsdocumenten had overgelegd en hij zijn asielrelaas niet aannemelijk had gemaakt. Verzoeker heeft tegen deze beschikking geen rechtsmiddel aangewend. Daarmee is de beslissing op de aanvraag van 8 mei 2000 in rechte onaantastbaar geworden.
2.3. Verzoeker heeft aan zijn, thans aan de orde zijnde, aanvraag van 2 juli 2008 het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker wil graag een normaal leven leiden. Hij wil niet
langer rondzwerven in Nederland, maar een vaste verblijfplaats hebben en in de gelegenheid zijn om te werken. Dit is niet mogelijk, omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft.
2.4. Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb, afgewezen en overwogen dat de aan de aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet kunnen worden beschouwd als nieuw in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Hiertoe heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen. Voor zover verzoeker een beroep doet op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn), stelt verweerder voorop dat de toelatingsgrond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 alle situaties omvat welke zijn omschreven in artikel 15 van de Definitierichtlijn. Dit kan worden afgeleid uit het doel en de considerans van de Definitierichtlijn, alsmede uit de totstandkoming ervan. In dit verband wordt verwezen op overwegingen 9 en 26 van de Definitierichtlijn. Met de toetsing zoals die hiervoor in het kader van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 is verricht, is dus ook reeds aan artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn getoets. Dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bij uitspraak van 12 oktober 2007 prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) over de uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn, noopt voorshands niet tot wijziging van voornoemd standpunt. De AbRS heeft namelijk op dit punt overwogen dat het enkele feit dat 15, aanhef en onder b, Definitierichtlijn tekstueel aansluit bij de inhoud van artikel 3 EVRM, niet uitsluit dat de ernstige schade als bedoeld in 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn niet ook door artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt bestreken.
2.5. Verzoeker heeft in de zienswijze en gronden van beroep, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Verzoeker vreest bij terugkeer bloot gesteld te worden aan een onmenselijke behandeling, zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn, alsmede artikel 3.105d Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De situatie in Guinee is allerminst stabiel. Kennelijk zijn de problemen die tot een besluitmoratorium hebben geleid niet opgelost. Uit recente informatie blijkt dat in Guinee thans gesproken moet worden van een binnenlands gewapend conflict. Er is in het land sprake van muiterij en overvallen van het leger op burgers. De eerder afgewende burgeroorlog komt alsnog tot ontwikkeling. De gunstige lijn die het meest recente ambtsbericht over Guinee signaleerde, is daarmee achterhaald. Verzoeker verwijst naar berichten van onder meer BBC en United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), welke informatie voor de voorzieningenrechter Arnhem reden is geweest een voorlopige voorziening in een vergelijkbare zaak op 27 juni 2008 toe te wijzen. Voorts zijn de ontwikkelingen in Guinee voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding geweest een negatief reisadvies af te geven, dat tot op heden van kracht is. Ten slotte wijst verzoeker op de uitspraak van de voorzieningenrechter Zwolle van 19 juni 2008, waaruit volgt dat, gezien de actuele situatie in Guinee, alsmede de door de ABRS gestelde prejudiciële vragen, het beroep in die zaak een redelijke kans van slagen had, zodat de aanhangige aanvraag niet in het Aanmeldcentrum (Ac) mochten worden afgedaan. Gezien het bovenstaande acht verzoeker de afdoening met toepassing van artikel 4:6 Awb onjuist.
Beoordeling van het verzoek
2.6. Vooropgesteld moet worden dat met het besluit van 8 mei 2000 in rechte is komen vast te staan dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000. De aanvraag van 2 juli 2008, die thans ter beoordeling voorligt, wordt aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, Vw 2000. Ingevolge voormeld artikel 1, aanhef en onder f, Vw 2000 wordt onder ‘herhaalde aanvraag’ verstaan: een aanvraag, die op grond van artikel 4:6, tweede lid, Awb kan worden afgewezen.
2.7. Ter beantwoording van de vraag of de onderhavige aanvraag behoort te worden afgedaan met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb, is in de eerste plaats van belang of artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn als een voor verzoeker relevante wijziging van recht kan worden aangemerkt.
2.8. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, Definitierichtlijn is de persoon die voor een subsidiaire beschermingsstatus in aanmerking komt een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, eerste en tweede lid, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen.
2.9. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn dient onder ernstige schade in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, Definitierichtlijn te worden verstaan, ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.10. Artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving door opneming van artikel 3.105d in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Deze bepaling is op 25 april 2008 in werking getreden (Stb. 116). Daarin is het volgende bepaald:
Onder folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw 2000 wordt mede verstaan:
a. doodstraf of executie;
b. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.11. Blijkens de uitspraak van de ABRS van 3 april 2008 (LJN: BC8681) valt een vreemdeling, afkomstig uit een land waar zich, naar een door hem gesteld binnenlands
gewapend conflict voordoet, eerst onder de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn en is deze bepaling derhalve voor hem relevant, indien hij heeft aangetoond dat ten tijde van het besluit sprake was van een binnenlands gewapend conflict in het deel van het land, waaruit hij afkomstig is, dan wel dat op dat moment in dat deel sprake was van gevolgen voor hem van een elders in dat land bestaand gewapend conflict.
2.12. Niet in geschil is dat verzoeker afkomstig is uit Guinee. Verzoeker heeft zich, onder verwijzing naar onder meer het negatief reisadvies van de Minister van Buitenlandse
Zaken van 28 maart 2008, op het standpunt heeft gesteld dat er in Guinee sprake is van een verslechterde veiligheidssituatie ten opzichte van de situatie zoals weergegeven in het ambtsbericht van Guinee van 20 maart 2008. Volgens het ambtsbericht, dat de periode van 1 februari 2006 tot en met 31 januari 2008 beslaat, was er in Guinee met name in het begin van 2007 sprake van een instabiele veiligheidssituatie. De situatie kwam echter weer enigszins tot rust nadat de nieuwe premier Lansana Kouyaté werd benoemd. Uit het negatief reisadvies van 28 maart 2008 leidt de voorzieningenrechter af dat de spanningen in januari 2008 weer zijn toegenomen en dat de situatie sinds het ontslag van premier Kouyaté op 20 mei 2008 opnieuw instabiel is. Volgens het reisadvies zijn geweldsuitbarstingen niet uit te sluiten. Deze dreiging geldt voor het gehele land maar vooral voor de hoofdstad Conakry. Verzoeker heeft stukken van onder meer UNHCR overgelegd, die de huidige verslechterde situatie in Guinee bevestigen. Hoewel verzoeker vooralsnog niet heeft aangetoond dat er sprake is van een binnenlands gewapend conflict in Guinee, heeft hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarvan wel het begin van bewijs geleverd.
2.13. De voorzieningenrechter stelt vast dat de ABRS bij schorsingsbeslissing van 12 oktober 2007, prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) over de uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, in aanmerking genomen de recente ontwikkelingen in Guinee, zoals die worden geschetst in het negatief reisadvies en de overige stukken die door verzoeker zijn overgelegd, aan welke ontwikkelingen in het licht van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn niet voorbij kan worden gegaan, op voorhand niet valt uit te sluiten dat het gestelde in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn een voor verzoeker relevante wijziging van recht betreft. De voorzieningenrechter laat bij haar oordeel wegen dat ook na de implementatie van de Definitierichtlijn onduidelijk bestaat over de uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. Tevens kent de voorzieningenrechter betekenis toe aan het feit dat verweerder geen standpunt heeft ingenomen over de vraag of er in Guinee sprake is van een binnenlands gewapend conflict, terwijl verzoeker een begin van onderbouwing heeft gegeven. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de aanvraag niet onder toepassing van artikel 4:6 Awb heeft mogen afwijzen. Aan de omstandigheid dat verweerder ter zitting heeft betoogd dat er naar aanleiding van het negatief reisadvies overleg is geweest met de beleidsafdeling (naar de voorzieningenrechter aanneemt) van verweerder en dat de beleidsafdeling in het reisadvies geen reden ziet een categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Guinee te voeren, komt de voorzieningenrechter niet toe, noch aan de overige gronden van het verzoek.
2.14. Het beroep heeft gezien het bovenstaande een redelijke kans van slagen, reden waarom een belangenafweging dient plaats te vinden. Hierbij dient het belang van verweerder bij afwijzing van het verzoek te worden afgewogen tegen het belang van verzoeker bij toewijzing van het verzoek. Gelet op het feit dat de dreigende uitzetting tot mogelijk onomkeerbare gevolgen kan leiden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker bij de afwachting hier te lande van de beslissing op zijn beroep dient te prevaleren. De voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen.
2.15. Gelet op de door de ABRS gestelde prejudiciële vragen aan het HvJ EG, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid, Awb.
2.16. Ten slotte bestaat er aanleiding om verweerder in de kosten, die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, te veroordelen. Deze kosten zijn op de voet van het be¬paalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat uitzetting van verzoeker achterwege blijft totdat op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te voldoen.
Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dietvorst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren als griffier op 29 juli 2008.
de griffier
de voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: