ECLI:NL:RBSGR:2008:BD7250

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/30472
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag voor bepaalde tijd en implicaties voor aanvraag onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Eiser had in beroep aangevoerd dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 5 juli 2007 was ingewilligd, ook moest worden opgevat als een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Dit betoog was gebaseerd op het beleidsonderdeel C21/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat stelt dat indien een asielaanvraag voor bepaalde tijd wordt ingewilligd na het verstrijken van de maximale termijn, deze aanvraag tevens als een aanvraag voor onbepaalde tijd moet worden beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte nog niet had beslist op de impliciete aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De rechtbank volgde eiser in zijn betoog dat het beleidsonderdeel C21/2.1 zo moet worden geïnterpreteerd dat het de verplichting met zich meebrengt om ook de mogelijkheid van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te beoordelen, wanneer de aanvraag voor bepaalde tijd na de maximale termijn wordt ingewilligd. De rechtbank benadrukte dat het niet tijdig beslissen op deze aanvraag in strijd is met de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/30472
V.nr.: [..]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.S. Leenders, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 5 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 5 november 2002 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 ingewilligd, met ingang van 5 november 2002, geldig tot 5 november 2005. Op 30 juli 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting als tolk aanwezig A. Tayeb, tolk in de Pashtu taal.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
1. Eiser heeft tegen de beslissing van verweerder van 7 november 2002 op de onderhavige aanvraag beroep ingesteld. Bij uitspraak van 9 januari 2003 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, dit beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt. In deze uitspraak is met betrekking tot artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 - voor zover hier van belang - overwogen dat verweerder op basis van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 augustus 2002 niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat het categoriale beschermingsbeleid kan worden beëindigd.
2. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van eiser wederom afgewezen bij besluit van 13 december 2005. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is bij uitspraak van 27 maart 2007 door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald is dat een nieuw besluit moet worden genomen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder gelet op de eerdergenoemde uitspraak van 9 januari 2003 de aanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder had aan die uitspraak uitvoering moeten geven en eiser op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 een vergunning moeten verlenen.
3. Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen. Aan eiser is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder d, van de Vw 2000, met ingang van 5 november 2002 en geldig tot 5 november 2005.
III. OVERWEGINGEN
1. Eiser heeft in beroep - samengevat - aangevoerd dat verweerder zijn aanvraag, conform het bepaalde in paragraaf C21/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), mede had moeten opvatten als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en dat daarop had moet worden beslist.
Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat het in beroep overgelegde stuk (afkomstig van de Raad van het district Garda Tserrai) in het kader van deze procedure buiten beschouwing kan blijven.
2. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het bestreden besluit niet tevens inhoudt een weigering een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen. Verweerder is gelet op het systeem van de Vw 2000 niet bevoegd ambtshalve tot verlening van een dergelijke vergunning over te gaan. De beoordeling van de vraag of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd vindt plaats in het kader van een daartoe strekkende aanvraag. Het door eiser aangehaalde beleidsonderdeel moet aldus worden opgevat dat verweerder in het daar bedoelde geval eiser erop wijst dat hij ter verkrijging van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd een aparte aanvraag moet indienen.
3. In artikel 28, tweede lid, van de Vw 2000, zoals dit luidde tot 31 augustus 2004, is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste drie achtereenvolgende jaren.
4. Ingevolge artikel 3.105 van het Vb 2000, zoals dit luidde tot 31 augustus 2004, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de wet, verleend voor drie jaar, tenzij bij dit besluit gevallen zijn aangewezen waarin de verblijfsvergunning wordt verleend voor minder dan drie achtereenvolgende jaren.
5. Paragraaf C21/2.1 van de Vc 2000 luidt - voor zover van belang - als volgt :
“In het geval de totale asielprocedure meer dan vijf jaar in beslag heeft genomen en alsnog wordt besloten tot inwilliging van de aanvraag, wordt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend die, indien de vreemdeling aan de voorwaarden daarvoor voldoet, wordt omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.”
Paragraaf C21/1.1 van de Vc 2000 luidt - voor zover van belang - als volgt:
“Overgangsregeling
Het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar geldt voor aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend op en na de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging (1 september 2004). Voor aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd welke zijn ingediend vóór 1 september 2004 blijft het oude recht gelden, volgens hetwelk de verblijfsvergunning wordt verleend voor drie jaren. In die gevallen dient, waar vijf jaren staat, steeds drie jaren te worden gelezen.”
6. Allereerst stelt de rechtbank vast dat in de eerdergenoemde uitspraken geen oordeel over een einddatum van de aan eiser te verlenen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is gegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat de verlening van de onderhavige verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van drie jaar in overeenstemming is met de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.
7. Partijen zijn enkel verdeeld over de vraag of verweerder in het kader van de onderhavige aanvraag tevens had moeten beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat noch artikel 33 van de Vw 2000 noch enige andere wettelijke bepaling de bevoegdheid schept ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen. Daarmee is echter nog geen antwoord gegeven op de vraag hoe beleidsonderdeel C21/2.1 moet worden opgevat. De rechtbank stelt voorop dat het ervoor moet worden gehouden dat het ontbreken van deze ambtshalve bevoegdheid bij het opstellen van het beleid in ogenschouw is genomen.
9. Verweerder heeft aangevoerd dat beleidsonderdeel C21/2.1 aldus moet worden gelezen dat de vreemdeling wordt gewezen op de mogelijkheid een aanvraag voor onbepaalde tijd in te dienen indien de inwilliging van zijn asielaanvraag na ommekomst van - in dit geval – drie jaar plaatsvindt en hij ook voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze uitleg redelijkerwijs niet als juist worden aanvaard. Die uitleg verdraagt zich immers niet met de bewoordingen van het beleid, met name niet met de zinsnede dat de vergunning voor bepaalde tijd “wordt omgezet” in een vergunning voor onbepaalde tijd.
10. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat met het beleidsonderdeel kennelijk is beoogd dat, indien een asielaanvraag voor bepaalde tijd wordt ingewilligd nadat de maximale termijn waarvoor die kan worden verleend is verstreken, tevens wordt beoordeeld of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Gelet op deze strekking van het beleid, op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen en op de tekst van het beleidsonderdeel, dat deze uitleg wel toestaat, moet het beleidsonderdeel aldus worden begrepen dat indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel wordt ingewilligd nadat de maximale termijn waarvoor die kan worden verleend is verstreken, deze aanvraag tevens wordt opgevat als een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
11. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat in de omstandigheden van dit geval eiser tevens een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft ingediend. Op deze aanvraag dient verweerder een beslissing te nemen, zowel indien die voor inwilliging in aanmerking komt, als in het geval deze dient te worden afgewezen. Het verdraagt zich immers niet met het systeem van de Awb om alleen op een aanvraag te beslissen indien deze wordt ingewilligd.
12. Vast staat dat verweerder nog niet op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft beslist. In beroep wordt daarover geklaagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich door nog niet te beslissen op de aanvraag niet gehouden aan de wettelijke beslistermijn van zes maanden bedoeld in artikel 42 van de Vw 2000. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat als begindatum van die beslistermijn in dit geval heeft te gelden 5 november 2005, de dag waarop de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verliep.
13. Ingevolge artikel 6:2 van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Uit het bovenstaande volgt dat de met een besluit gelijkgestelde omstandigheid dat nog niet op de aanvraag is beslist voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal worden opgedragen om alsnog op de aanvraag te beslissen.
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
IV. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit neemt op eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Panday, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2008.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.