Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft het besluit tot verblijfsbeëindiging van 23 april 2007, waarvan de motivering is ingelast en herhaald in het bestreden besluit, als volgt gemotiveerd. Eiser heeft de Franse nationaliteit en is derhalve Europese Unie burger. Een burger van de Europese Unie kan slecht ongewenst worden verklaard indien op grond van artikel 27 Richtlijn 2004/38 EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Rl 2004/38) het verblijfsrecht in een lidstaat is beëindigd. Verblijfsbeëindiging van eiser op grond van artikel 27 Rl 2004/38 is mogelijk nu het (persoonlijke) gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Op grond van artikel 28, eerste lid, Rl 2004/38 moeten de lidstaten alvorens een besluit tot verwijdering te nemen, de duur van het verblijf van de burger van de Europese Unie, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het gastland en de mate waarin er bindingen zijn met het land van herkomst, in overweging nemen. Omdat eiser voortvluchtig is kan deze toetsing slechts plaatsvinden aan de hand van de beschikbare gegevens. Tijdens het gehoor van 1 maart 2005 heeft eiser verklaard dat hij geen bezoekregeling met zijn kinderen had en dat hij wilde terugkeren naar Frankrijk. Eiser heeft (had) derhalve binding met Frankrijk. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit heeft gewerkt in Nederland en dat hij geen sofinummer heeft. Gelet op al het voorgaande kan het verblijf van eiser worden beëindigd op grond van Rl 2004/38. Bij het besluit in eerste aanleg heeft verweerder eiser tevens ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 in verbinding met paragraaf A 5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister is gebleken dat eiser bij vonnis van 23 april 2004 onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar. In het kader van de verblijfsbeëindiging is al geconcludeerd dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor het fundamenteel belang van de samenleving vormt in de zin van artikel 27, tweede lid, Rl 2004/38. De overwegingen in het kader van de verblijfsbeëindiging dienen hier als ingelast en herhaald te worden beschouwd. Eiser is op 1 maart 2005 gehoord bij de korpschef van de politieregio Amsterdam Amstelland. Hetgeen hij heeft verklaard en hetgeen hij in de beide bezwaarschriften heeft aangevoerd is van onvoldoende gewicht om ongewenstverklaring achterwege te laten. Voor zover moet worden aangenomen dat eiser familie- of gezinsleven onderhoudt met zijn kinderen in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), geldt dat de inmenging is gerechtvaardigd in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat komt meer gewicht toe dan aan het persoonlijk belang van eiser, dit vanwege de ernst van de misdrijven enerzijds en het ontbreken van een samenlevingsverband tussen eiser en zijn gezin en een omgangsregeling met zijn kinderen anderzijds. De ongewenstverklaring levert dan ook geen schending op van artikel 8 EVRM. Evenmin is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan verweerder van zijn beleid had moeten afwijken.
2.2. Eiser heeft in bezwaar onder meer het volgende aangevoerd. In de eerste plaats mag verweerder ingevolge artikel 6:18, derde lid, Awb na intrekking of wijziging van het besluit, zolang het bezwaar of beroep aanhangig is, geen besluit nemen waarvan de inhoud of de strekking overeenstemt met de inhoud of de strekking van het oorspronkelijke besluit, tenzij gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen en het bestuursorgaan daartoe los van het bezwaar of beroep ook bevoegd zou zijn geweest. In dit geval is er geen sprake van gewijzigde omstandigheden. Zowel qua inhoud als strekking stemt de ongewenstverklaring in het nieuwe besluit overeen met de ongewenstverklaring in het oude besluit. Dat verweerder in het nieuwe besluit het verblijfsrecht van eiser heeft beëindigd op grond van Rl 2004/38 doet hieraan niet af. Het besluit is derhalve onrechtmatig wegens strijd met 6:18, derde lid, Awb. Voorts is de informatie waarop de verblijfsbeëindiging is gebaseerd, te weten het gehoor van 1 maart 2005, zodanig verouderd dat geen actuele beoordeling kan plaatsvinden hetgeen in strijd is met Rl 2004/38. Eiser mag bovendien alleen op grond van artikel 27, tweede lid, Rl 2004/38 ongewenst worden verklaard, en niet op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Verweerder heeft ten onrechte bij de puntsgewijze beoordeling van de in artikel 27, tweede lid, Rl 2004/38 genoemde criteria geconcludeerd dat er sprake is van persoonlijk gedrag dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder miskent dat alleen de vaststelling dat eiser meerdere misdrijven heeft gepleegd en dat hij hiervoor is veroordeeld, onvoldoende is om een dit aan te nemen. De veroordeling is bovendien niet van recente datum. Immers, eiser is door de rechtbank veroordeeld in 2003 en in 2004 heeft het Hof zich nogmaals over de zaak gebogen. Verder heeft eiser zich, nadat hij niet is teruggekeerd van verlof naar de penitentiaire inrichting, niet meer schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het feit dat eiser niet is teruggekeerd is niet strafbaar en kan eiser niet worden tegengeworpen. Ten slotte heeft verweerder in strijd met de geldende regelgeving aan eiser een vertrektermijn van vierentwintig uur opgelegd.
2.3. In het besluit op bezwaar heeft verweerder overwogen dat, anders dan eiser heeft beoogd te stellen, artikel 6:18, derde lid, Awb zich er niet tegen verzet, dat verweerder na intrekking van het besluit in eerste aanleg van 17 augustus 2006 een nieuw besluit in eerste aanleg neemt (het besluit van 23 april 2007). De inhoud van het besluit van 23 april 2007 wijkt immers af van het besluit van 17 augustus 2006, nu bij eerstgenoemd besluit het verblijfsrecht van eiser is beëindigd op grond van Rl 2004/38. Ter zake van de verkorte vertrektermijn heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze, gelet op paragraaf A4/3.3. Vc 2000 in dringende gevallen aan EU-onderdanen kan worden opgelegd. De gestelde vertrektermijn staat los van de beslissing om wel of geen schorsende werking te verlenen. In het geval van eiser was er vanwege de openbare orde aspecten aanleiding om een vertrektermijn van vierentwintig uur op te leggen. Dat eiser nog een uitnodiging heeft ontvangen voor een hoorzitting bij de ambtelijke commissie doet aan de rechtmatigheid van de opgelegde vertrektermijn niet af. Slechts de toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening zou de werking van het bestreden besluit hebben kunnen schorsen. Daarvan is geen sprake. Ten aanzien van de voortvluchtigheid van eiser heeft verweerder ten slotte opgemerkt dat het niet volledig uitdienen van zijn straf een gedraging is die de uitvoering van een door de rechter opgelegde straf in de weg staat. De gedraging doet af aan de door eiser te tonen positieve gedragsverandering in de maatschappij. Nu eiser nog altijd niet in vrijheid is gesteld, maar na een verlofperiode niet is teruggekeerd naar de penitentiaire inrichting, is het gedrag van eiser na invrijheidstelling niet vast te stellen. In dat geval bestaat aanleiding om de actuele dreiging van het gedrag aan te nemen.
2.4. In beroep heeft eiser verwezen naar de gronden van bezwaar. Daaraan heeft hij nog het volgende toegevoegd. Het toetsingskader is niet of er sprake is van een positieve gedragsverandering maar of de bedreiging die van het gedrag van eiser uitgaat, actueel is. Aan de beslissing van 24 april 2007 heeft verweerder het rechtsgevolg verbonden dat eiser binnen 24 uur Nederland moet hebben verlaten en dat het indienen van een bezwaarschrift de rechtsgevolgen niet opschort. Ter motivering van de verkorte vertrektermijn die aan eiser is gegeven verwijst verweerder naar het besluit in eerste aanleg. Daarin is evenwel geen overweging terug te vinden die ziet op de vraag of sprake is van een werkelijke en genoegzame ernstige bedreiging van de openbare orde. Artikel 8:24, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) schrijft voor dat de vertrektermijn alleen in het naar behoren aangetoonde dringende geval kan worden verkort tot vier weken. Noch in het besluit in eerste aanleg noch in het besluit op bezwaar is gemotiveerd dat het hier gaat om “een naar behoren aangetoond dringend geval”. Ten slotte heeft verweerder naar aanleiding van het bezwaarschrift van 6 september 2006 het besluit van 17 augustus 2006 ingetrokken. Hieruit blijkt dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. Het bestreden besluit behoort ook op dit onderdeel te worden vernietigd.