ECLI:NL:RBSGR:2008:BD7242

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/19104
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel en vertrekplicht van Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 juni 2008 uitspraak gedaan in een beroep van een Chinese vreemdeling tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Eiser, die in het Detentiecentrum Noord-Holland verblijft, heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting, aangezien de Chinese autoriteiten sinds mei 2007 geen laissez-passer (lp) meer verstrekken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat dit niet betekent dat eiser niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel er geen lp te verwachten is, eiser met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) alsnog aan zijn vertrekplicht kan voldoen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere gevallen waarin vreemdelingen met hulp van de IOM naar China zijn teruggekeerd.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder tegen elkaar afgewogen. Eiser heeft gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en niet individueel rappelleert naar de voortgang van zijn lp-aanvraag. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de stelling van eiser niet leidt tot de conclusie dat verweerder zijn vertrek onvoldoende faciliteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn om de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig te achten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, en is bekendgemaakt op 24 juni 2008.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/19104
V-nr.: [..]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum], van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Noord-Holland, lokatie Oude Meer, eiser,
gemachtigde: mr. K. Ross, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Lamfers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 27 februari 2008 is eiser op grond van artikel 13 en artikel 5 van de verordening (EG) nr. 562/2006 (de Schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Een eerder beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel is bij uitspraak van 7 mei 2007 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 28 mei 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 17 juni 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Spapens, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank nadere informatie te verschaffen. Bij brief van 18 juni 2008 heeft verweerder nadere informatie verschaft. Op 19 juni 2008 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek, met toestemming van partijen, zonder nadere zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Er is geen zicht op uitzetting. Sinds mei 2007 is er geen enkele laissez-passer (lp) meer door de Chinese autoriteiten verstrekt, aan gedocumenteerden noch ongedocumenteerden. Voorts is sprake van onvoldoende voortvarend handelen, omdat verweerder in Chinese zaken niet individueel rappelleert. Niet is gebleken dat verweerder in de zaak van eiser een andere werkwijze hanteert.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Er is wel zicht op eisers vertrek. In eisers geval zijn een origineel identiteitsdocument en kopieën van zijn paspoort voorhanden, zodat niet op voorhand kan worden gezegd dat geen lp zal worden afgegeven. Daarnaast kan eiser aan zijn vertrekplicht voldoen door vrijwillig met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar China terug te keren. Uit de brief van 18 juni 2008 blijkt dat in 2007 vijftien personen vanuit bewaring na bemiddeling door het IOM naar China zijn teruggekeerd en in 2008 tot nu toe acht personen. In 2008 is voor tenminste één vreemdeling na bemiddeling van de IOM een vervangend reisdocument verstrekt. Over 2007 is niet bekend in hoeveel van de vijftien gevallen door tussenkomst van de IOM een lp is verkregen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het onderhavige beroep is het derde beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zicht op uitzetting ontbreekt. Bij een maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 geldt echter niet de wettelijke voorwaarde dat er sprake moet zijn van zicht op uitzetting. Wel dient te worden beoordeeld of eiser kan voldoen aan de op hem ingevolge artikel 5 van de Vw 2000 rustende wettelijke vertrekplicht nu hem de toegang tot Nederland is geweigerd.
Verweerder heeft niet betwist dat eiser afkomstig is uit China. Blijkens een brief van verweerder van 20 mei 2008 zijn er door de Chinese autoriteiten sinds mei 2007 in geen enkel geval, dus zowel voor gedocumenteerde als niet gedocumenteerde Chinezen, lp’s afgegeven. Verweerder heeft voornoemde brief aan de rechtbank doen toekomen in een andere zaak die eerder bij deze rechtbank en zittingsplaats aanhangig was en naar aanleiding waarvan de maatregel in die zaak door verweerder is opgeheven (AWB 08/15571).Verweerder heeft ter zitting de informatie die in de brief is vermeld niet betwist.
Nu al ruim een jaar geen enkele lp is afgegeven door de Chinese autoriteiten gaat de rechtbank er vanuit dat voor eiser door deze autoriteiten geen lp zal worden afgegeven binnen een redelijke termijn. Eiser zal dan ook niet binnen een redelijke termijn aan zijn vertrekplicht kunnen voldoen door middel van verweerders aanvraag voor een lp. Dit betekent evenwel niet dat daarmee vaststaat dat Chinese vreemdelingen zoals eiser niet zouden kunnen voldoen aan hun vertrekplicht. Immers, de rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder ter zitting aldus, dat eiser, indien er geen afgifte van een lp op verweerders aanvraag te verwachten zou zijn, eiser nog wel met behulp van de IOM aan zijn vertrekplicht kan voldoen.
Anders dan de gemachtigde van eiser in zijn reactie van 19 juni 2008 heeft betoogd, kan uit de door verweerder verstrekte gegevens niet worden geconcludeerd dat op voorhand vaststaat dat eiser niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat zowel in 2007 als in 2008 vreemdelingen met hulp van de IOM naar China zijn teruggekeerd en dat in ieder geval in 2008 in één geval sprake was van het verstrekken van een vervangend reisdocument. Niet valt dan ook in te zien dat, zoals eiser stelt, een verzoek aan de IOM om bemiddeling bij voorbaat kansloos moet worden geacht. Dit geldt temeer nu eiser over een origineel identiteitsdocument beschikt alsmede over kopieën van zijn paspoort.
De stelling van eiser dat verweerder niet individueel rappelleert naar de voortgang van zijn lp-aanvraag, leidt niet tot het oordeel dat verweerder eisers vertrek onvoldoende faciliteert. Zoals reeds is overwogen gaat de rechtbank er vanuit dat de Chinese autoriteiten op verweerders aanvraag niet binnen een redelijke termijn een lp zullen afgeven, zodat de vraag of en op welke wijze verweerder het vertrek van eiser langs deze weg faciliteert feitelijk relevantie ontbeert. Gesteld noch gebleken is voorts dat verweerder de terugkeermogelijkheid van eiser met behulp van de IOM onvoldoende faciliteert, zodat gelet hierop geen grond bestaat voor de conclusie dat verweerder eisers vertrek onvoldoende faciliteert.
De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juni 2008 door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.