Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudige kamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr. : AWB 08/21902 VRONTN
Inzake : [vreemdeling], V-nummer [..], thans verblijvende in het Detentiecentrum te Alphen aan den Rijn, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. E. Arslan, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. A.M.C. de Haan, ambtenaar ten departemente.
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Chinese nationaliteit te hebben.
2. Op 18 juni 2008 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 20 mei 2008 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 30 juni 2008. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 9 juni 2008. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. De gemachtigde van de vreemdeling heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat voortduring van de maatregel onrechtmatig is omdat de Chinese autoriteiten sinds mei 2007 geen vervangende reisdocumenten hebben afgegeven voor zowel gedocumenteerde als ongedocumenteerde onderdanen. Hoewel deze problematiek inmiddels onder de aandacht van de verantwoordelijke bewindslieden is gebracht, zijn er geen concrete aanknopingspunten dat de Chinese autoriteiten binnen afzienbare tijd de afgifte van laissez-passers zullen hervatten. Gemachtigde stelt zich derhalve op het standpunt dat de bewaring dient te worden opgeheven omdat er geen zicht op uitzetting aanwezig is.
3. Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. Verweerder heeft voorts ter zitting gemotiveerd betoogd dat er nog steeds zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
4. Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is.
Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 13 juni 2008, nr. 200803407/1, rust op de vreemdeling de rechtsplicht Nederland te verlaten. Dit brengt mee dat van hem kan worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te kunnen bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare, inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Dit is slechts anders indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat hij niet in staat kan worden geacht gegevens als vorenbedoeld te verschaffen.
Gelet op de omstandigheden van dit geval kunnen deze overwegingen hierop van toepassing worden geacht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vreemdeling niet aannemelijk kunnen maken dat ten aanzien van hem sprake is van omstandigheden als bedoeld in voormelde uitspraak van de ABRS. Blijkens de voortgangsrapportage en het daarbij gevoegde verslag van het met de vreemdeling gevoerde vertrekgesprek van 22 mei 2008 heeft de vreemdeling geen enkele bijdrage geleverd aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Hij heeft verklaard niet mee te werken aan zijn terugkeer naar China zolang zijn asielprocedure niet is afgerond en heeft geweigerd het aanvraagformulier ter verkrijging van een laissez-passer (LP) van de Chinese autoriteiten in te vullen.
In dit verband wijst de rechtbank nog op het ambtsbericht van de Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken, Afdeling Asiel- en Migratiezaken van 24 april 2008 waarin is vermeld dat elke Chinese onderdaan beschikt over een hukou, ofwel een huishoudregistratieboekje, waarin alle mutaties zoals verhuizing, geboorte, huwelijk en overlijden worden geregistreerd. Zolang een persoon zijn correcte naam, geboortedatum en laatst bekende adres opgeeft, moet men in de hukou-registratie terug te vinden zijn. Bovendien is, behoudens een tweetal uitzonderingen, elke Chinese burger die woonachtig is in China verplicht binnen drie maanden na zijn zestiende verjaardag een identiteitskaart aan te vragen, aldus het ambtsbericht.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat indien de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door de Chinese autoriteiten te verrichten onderzoek niet frustreert, hij in het Chinese bevolkingssysteem kan worden getraceerd. Daarnaast blijkt uit voormeld ambtsbericht dat een Chinees onderdaan, indien hij zijn hukou-boekje, een identiteitsbewijs en twee pasfoto’s inlevert, de beschikking kan krijgen over een paspoort. Aannemelijk is dat, indien een Chinees onderdaan beschikt over een geldig paspoort, hij naar China kan worden uitgezet.
De omstandigheid dat de Chinese autoriteiten in 2007 en in de eerste vijf maanden van 2008 geen reisdocumenten aan Chinese vreemdelingen hebben verstrekt, betekent op zichzelf niet dat bij voorbaat moet worden aangenomen dat die autoriteiten ook in de nabije toekomst niet bereid zijn (vervangende) reisdocumenten te verstrekken. Hiertoe acht de rechtbank van belang de uiteenzetting van verweerder ter zitting dat de Staatssecretaris van Justitie op 9 mei 2008 met de meest betrokken bewindspersonen overleg heeft gevoerd over de intensivering van de samenwerking met de Chinese autoriteiten om de terugkeer van Chinese onderdanen te bevorderen. Ook tijdens het bezoek van de Chinese Vice-Minister van Justitie aan Nederland is dit onderwerp aan de orde gekomen. Hieruit zijn weliswaar nog geen concrete toezeggingen van de Chinese autoriteiten voortgekomen, doch verweerder heeft aangegeven dat de bereidheid van de Chinese autoriteiten tot het verstrekken van reisdocumenten aan zich in bewaring bevindende Chinese vreemdelingen aanwezig is. Ook de vaste kamercommissie heeft op 28 mei 2008 aangegeven met de Chinese ambassadeur over dit onderwerp in bespreking te willen gaan. Verweerder verwacht dat de inspanningen van de Nederlandse bewindspersonen tot een veranderde houding van de Chinese autoriteiten zullen leiden.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank, bezien in het licht van de huidige duur van de bewaring, geen grond voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder dient vooralsnog in de gelegenheid te worden gesteld het resultaat van de thans lopende diplomatieke en politieke onderhandelingen af te wachten. De rechtbank voegt daaraan toe dat het op de weg van de staatssecretaris ligt voortvarendheid te betrachten bij het verwezenlijken van zijn streven tot intensivering van de samenwerking met de Chinese autoriteiten. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het traject ter verkrijging van een reisdocument met voortvarendheid ter hand wordt genomen en verweerder bij voortduring dient te beoordelen of voortzetting van de maatregel bij afweging van de betrokken belangen nog gerechtvaardigd is te achten.
Op 24 juni 2008 is de aanvraag van een LP verzonden naar de LP-afdeling van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Door verweerder zijn eerder geen handelingen ter fine van uitzetting verricht, doch dit vindt zijn oorzaak in het feit dat verweerder nog niet op de door de vreemdeling ingediende asielaanvraag had beslist. Vorenstaande is overeenkomstig het door verweerder gehanteerde beleid, zoals neergelegd in hoofdstuk A4/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
5. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
6. Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank ’s-Gravenhage
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser - de Boer, voorzitter, en mrs. A.P. Pereira Horta en A.L. Frenkel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.