ECLI:NL:RBSGR:2008:BD7233

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/22294
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring van Chinese vreemdelingen zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 juli 2008 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Chinese vreemdeling. Eiser, geboren op 18 augustus 1980, werd op 17 maart 2008 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank heeft eerder, op 3 april en 18 juni 2008, het beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Echter, in deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reëel zicht op uitzetting bestaat voor Chinese vreemdelingen die niet in het bezit zijn van een paspoort. Dit oordeel is gebaseerd op informatie van de Chinese autoriteiten, waaruit blijkt dat sinds april 2007 geen laissez passers meer worden afgegeven aan zowel ongedocumenteerde als gedocumenteerde Chinese vreemdelingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet kan volhouden dat eiser, door voldoende medewerking te verlenen, alsnog een laissez passer kan verkrijgen. De rechtbank heeft de voortduren van de bewaring als onrechtmatig beoordeeld en heeft de maatregel van bewaring opgeheven met ingang van 11 juli 2008. Daarnaast heeft de rechtbank eiser schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige bewaring, die in totaal € 1.470,- bedraagt, en de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van € 644,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een reëel zicht op uitzetting voor vreemdelingen in bewaring, en de gevolgen van het ontbreken daarvan.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de rol van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en het diplomatiek overleg tussen Nederland en China, maar concludeert dat deze inspanningen niet leiden tot een reëel zicht op uitzetting voor de betrokken vreemdelingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 juli 2008, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 08/22294
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [eiser] , eiser,
gemachtigde mr. K.R. Verkaart, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. E. Groenendijk.
I Procesverloop
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op 18 augustus 1980 en de Chinese nationaliteit te bezitten. Op 17 maart 2008 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 3 april 2008 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep inzake de opheffing van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Laatstelijk bij uitspraak van 18 juni 2008 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 20 juni 2008 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig G.S. Nie, tolk Mandarijn.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 Verweerder heeft de rechtbank op 23 juni 2008 schriftelijke inlichtingen verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en in dat kader verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 juni 2008 (LJN: BD4787), 30 juni 2008 (LJN: BD6659),
1 juli 2008 (LJN: BD6685) en 7 juli 2008 in zaak nr. 200803334/1. Van eiser wordt verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van documenten die nodig zijn om de beoogde uitzetting te kunnen realiseren en dat hij ook zelf de nodige inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 18 juni 2008 overwogen dat eiser die inspanningen niet heeft verricht. Verder stelt verweerder dat sinds april 2007 enige Chinezen met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM) zijn teruggekeerd. Verweerder geeft daarbij aan dat de IOM losstaat van verweerder en het hier geen uitzetting betreft. Verweerder wijst voorts op het diplomatiek overleg dat is en wordt gevoerd met de Chinese autoriteiten. Hieraan kan zicht op uitzetting worden ontleend.
3 De gemachtigde van eiser heeft in de schriftelijke reactie van 25 juni 2008 aangevoerd dat er geen reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Dienaangaande verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbanknevenzittingsplaats Groningen, van 20 juni 2008 (LJN: BD5011), waaruit blijkt dat de Chinese autoriteiten sinds april 2007 in het geheel geen laissez passers meer hebben verstrekt aan zich in bewaring bevindende Chinezen, ook niet aan (enigszins) gedocumenteerde Chinezen. In dat geval kan verweerder niet volhouden dat eiser niet zijn volledige medewerking aan de uitzetting heeft verleend. Nu vast staat dat de Chinese autoriteiten geen laissez passers verstrekken aan zowel ongedocumenteerde als gedocumenteerde Chinezen, is er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn en dient de bewaring derhalve opgeheven te worden.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van zicht op uitzetting voor Chinese vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld, onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 20 juni 2008 verwezen. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de informatie die verweerder aan de nevenzittingsplaats Groningen heeft verstrekt, zoals weergegeven in de uitspraak van
20 juni 2008, juist is. Uit deze informatie blijkt onder meer dat vanaf april 2007 tot juni 2008 door verweerder 950 aanvragen om een laissez passer zijn ingediend, waarop nog geen enkel antwoord is ontvangen. Bedoelde aanvragen betreffen niet alleen ongedocumenteerde Chinezen maar ook gedocumenteerde Chinezen. Er zijn dan ook sinds april 2007 geen Chinezen door verweerder met een laissez passer uitgezet. Wel zijn er in 2007 en 2008 in bewaring gestelde Chinezen met behulp van de IOM teruggekeerd (in 2007: 15 en in
2008: 4).
4.1.2 De rechtbank is van oordeel dat uit vorenstaande informatie volgt dat geen sprake is van zicht op uitzetting voor Chinese vreemdelingen die niet in het bezit zijn van een paspoort. Immers, ten behoeve van een Chinese vreemdeling zonder paspoort zal een
laissez passer moeten worden verstrekt en uit de hiervoor bedoelde informatie blijkt dat de Chinese autoriteiten al sinds april 2007 geen laissez passers meer afgeven, ook niet aan Chinese vreemdelingen die wel over enige vorm van documentatie beschikken. Weliswaar is het aan de vreemdeling om voldoende inspanningen te verrichten om in het bezit te komen van reis- en of identiteitsdocumenten, echter nu is gebleken dat ook ten behoeve van Chinese vreemdelingen die wel in het bezit zijn van (enige vorm van) documentatie door de Chinese autoriteiten geen laissez passer wordt gegeven, acht de rechtbank het niet meer reëel te blijven volhouden dat indien de vreemdeling maar voldoende medewerking verleent, hij mogelijkerwijs zal kunnen worden getraceerd in de Chinese registratiesystemen en alsdan mogelijkerwijs een laissez passer zal krijgen.
4.1.3 Het feit dat met behulp van de IOM wel Chinezen zijn teruggekeerd kan aan het voorgaande niet afdoen. Zoals verweerder ter zitting ook zelf heeft gesteld betreft de IOM geen aan verweerder gelieerde organisatie. Terugkeer via de IOM is geen vorm van uitzetting. Het IOM begeleidt zelfstandig vertrek van vreemdelingen die in het bezit zijn van de nodige documentatie. De rechtbank verwijst terzake naar hetgeen nevenzittingsplaats Groningen hieromtrent heeft overwogen in de uitspraak van 20 juni 2008.
4.1.4 Verweerder heeft tot slot verwezen naar de diverse vormen van diplomatiek overleg tussen de Nederlandse en de Chinese autoriteiten die inmiddels hebben plaatsgevonden en die nog zullen plaatsvinden. Reeds nu bedoelde overleggen nog niet tot enige concrete toezegging van de Chinese autoriteiten hebben geleid, kan op grond hiervan niet worden aangenomen dat de Chinese autoriteiten binnen een redelijke termijn wel tot afgifte van laissez passers ten behoeve van de uitzetting van Chinese vreemdelingen zullen overgaan. De enkele verwachting van verweerder dat de inspanningen van de Nederlandse bewindspersonen tot op heden én in de komende periode tot een veranderde houding van de Chinese autoriteiten zullen leiden, acht de rechtbank onvoldoende om, in weerwil van hetgeen hiervoor is overwogen, aan te nemen dat sprake is van reëel zicht op uitzetting voor Chinese vreemdelingen die niet in het bezit zijn van een paspoort.
4.1.5 De verwijzing van verweerder naar de diverse uitspraken van de Afdeling brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. Immers, in bedoelde uitspraken heeft de Afdeling geen oordeel gegeven over de situatie zoals die thans blijkt uit de door nevenzittingsplaats Groningen verkregen informatie.
4.2 Nu geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat is het voortduren van de bewaring onrechtmatig.
4.3 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven met ingang van 11 juli 2008.
4.4 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen vanaf de datum van waarop het beroep is ingesteld, derhalve voor 21 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 20 juni 2008 tot 11 juli 2008) ten bedrage van € 70,- = € 1.470,-.
4.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1.) Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
rechtdoende:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 11 juli 2008;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 1.470,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. C. Laukens, voorzitter, en mr. A. van ’t Laar en mr. E.A. Poppe-Gielesen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Simi, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 11 juli 2008.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
afschrift verzonden op: