ECLI:NL:RBSGR:2008:BD7230

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/22299
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Centraal-Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Iraakse vreemdeling, die op 29 mei 2008 door de Staatssecretaris van Justitie was opgelegd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L. Louwerse, heeft op 20 juni 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 30 juni 2008, waar de vreemdeling en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, mr. C.I. Tienstra-van der Boom.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, maar moest beoordelen of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en dat er geen zicht op uitzetting is, aangezien hij afkomstig is uit Centraal-Irak. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat, op basis van informatie van verweerder, uitzetting naar Centraal-Irak mogelijk is. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de presentatie van de vreemdeling op 16 juli 2008 af te wachten, om te bepalen of een laissez passer voor uitzetting naar Irak kan worden verleend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de vreemdeling niet mee wil werken aan zijn uitzetting, dit niet betekent dat er geen laissez passer kan worden verstrekt. De rechtbank heeft benadrukt dat de uitkomst van de reeds geplande presentatie van de vreemdeling niet vooruitgelopen kan worden. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 4 juli 2008, en tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/22299
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [..],
eiser,
gemachtigde: mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 29 mei 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 20 juni 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 juni 2008. Eiser is verschenen, bij zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. C.I. Tienstra-van der Boom.
1.5. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te geven over uitzettingen naar Centraal-Irak. Verweerder heeft de rechtbank deze informatie op 1 juli 2008 verstrekt en eiser heeft op 2 juli 2008 gereageerd op deze informatie. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend voor het achterwege blijven van een nader onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft daarop bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 3 juli 2008.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft aangevoerd dat het aan de maatregel van bewaring, omgezet op 25 juni 2008, ten grondslag gelegde dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, niet klopt, daar hij over andere woonruimte beschikt via Vluchtelingenwerk. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij een procedure heeft lopen inzake de Regeling Nalatenschap oude Vreemdelingenwet, in welke procedure hij een bezwaarschrift heeft ingediend en derhalve niet aan zijn verwijdering zal meewerken. Voorts heeft eiser aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, nu hij afkomstig is uit Centraal-Irak en er geen Irakezen worden uitgezet op onvrijwillige basis. Verder heeft eiser gesteld dat hij in 2001 veroordeeld is voor een misdrijf en zich nooit heeft onttrokken aan het toezicht. Eiser is van mening dat hem zoals voorafgaand een meldplicht opgelegd kan worden.
2.3. Op 25 juni 2008 is de maatregel van bewaring omgezet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a naar b Vreemdelingenwet 2000. De maatregel is wat betreft het belang van de openbare orde voortgezet op dezelfde gronden. Nu deze gronden reeds in het eerste beroep tegen het opleggen van de maatregel ter toetsing door de rechtbank voorlagen, kan de rechtmatigheid van de toepassing van deze gronden thans niet meer worden beoordeeld. Voor zover eiser in beroep heeft bestreden dat hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en voor zover hij in beroep heeft gesteld dat met een lichter middel kan worden volstaan, kan het beroep niet slagen.
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank is gezien de informatie die verweerder op 1 juli 2008 aan de rechtbank heeft doen toekomen, wel uitzetting mogelijk naar Centraal-Irak. In de informatie van verweerder staat dat op 3 februari 2008 een vreemdeling vanuit bewaring is uitgezet naar Dubai en vervolgens is doorgevlogen van Dubai naar Basra. Weliswaar heeft verweerder op de vraag hoeveel uitzettingen in 2007 en 2008 hebben plaatsgevonden naar Centraal-Irak geantwoord dat de verwijdering in februari 2008 de enige uitzetting betrof, maar uit de thans bekende informatie kan worden afgeleid dat uitzetting niet (meer) onmogelijk is.
In de uitspraak van nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 2 april 2008, Awb 08/9354 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl: LJN: BC8954) is geoordeeld dat nu alleen vrijwillige terugkeer naar Centraal- en Zuid-Irak mogelijk is, er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat hoewel eiser heeft gesteld niet mee te werken aan zijn uitzetting, dit niet wil zeggen dat bij voorbaat geen laissez passer zal worden verstrekt aan eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de gelegenheid dient te worden gesteld de presentatie op 16 juli 2008 af te wachten, waar vastgesteld kan worden waar eiser vandaan komt en of voor hem een laissez passer ten behoeve van uitzetting naar Irak zal worden verleend. Hoewel in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 2 april 2008 is overwogen dat de Iraakse vertegenwoordiging heeft aangegeven dat zij zich niet bevoegd acht reisdocumenten te verstrekken ten behoeve van een vreemdeling indien deze aangeeft niet terug te willen keren naar Irak, is het in de onderhavige zaak voorbarig op de uitkomst van de reeds geplande presentatie van eiser vooruit te lopen.
2.5. Wat betreft het bezwaar van eiser inzake de reguliere aanvraag, overweegt de rechtbank dat mocht dit bezwaar gegrond worden verklaard, door verweerder een afweging moet worden gemaakt of de maatregel van bewaring al dan niet wordt voortgezet. Thans kan echter niet vooruit worden gelopen op de uitkomst van dit bezwaar.
2.6. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.W. Karsowidjojo als griffier op 4 juli 2008.
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden: