ECLI:NL:RBSGR:2008:BD7012

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754171-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van softdrugs via internet en de niet-ontvankelijkheid van het OM

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan de verkoop van softdrugs via internet. De verdachte was eerder veroordeeld voor hennepteelt en had na het uitzitten van zijn straf opnieuw de handel in softdrugs opgepakt. Gedurende anderhalf jaar exploiteerde hij een webwinkel waar hij hennep en hasjiesj aanbood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet door softdrugs te verkopen via zijn website, wat niet onder het gedoogbeleid viel dat voor fysieke coffeeshops geldt. De verdediging voerde aan dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zijn activiteiten gedoogd werden, omdat het Openbaar Ministerie (OM) nooit eerder tegen hem had opgetreden. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor het naleven van de wet- en regelgeving. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden de inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard en werd de vernietiging van gegevens op de websites van de verdachte gelast. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich doelbewust had onttrokken aan het overheidsbeleid door een internetcoffeeshop op te zetten, wat zorgwekkend was gezien zijn eerdere veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 09/754171-07
Datum uitspraak: 10 juli 2008
VONNIS(1)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats],
adres: [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, Penitentiair Centrum Scheveningen, unit 2 te Den Haag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 juni 2008.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Egberts en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. E.J. Huisman, advocaat te ‘s-Gravenhage, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere/een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2006
tot en met 18 maart 2008 te [P], in elk geval in Nederland
meermalen/eenmaal (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig
heeft gehad (telkens) een hoeveelheid hennep en/of een hoeveelheid van een
materiaal bevattende een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde
(telkens) hennep en/of hashish, althans (telkens) een middel als bedoeld in de
bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond A Opiumwet
art 11 lid 4 Opiumwet
2.
hij op meerdere/een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2006
tot en met 18 maart 2008, te [P], in elk geval in Nederland,
(telkens) een openbaarmaking, welke er kennelijk op is gericht de verkoop
en/of aflevering en/of verstrekking van (een) middel(en) als bedoeld in
artikel 3 van de Opiumwet te bevorderen, heeft verstrekt en/of laten
verstrekken en/of verspreid en/of laten verspreiden en/of ter verspreiding in
voorraad gehad, immers heeft verdachte, een of meerdere website(s) (onder meer
www.[website].nl) aangemaakt en/of beheerd en/of op die website('s) hennep
en/of hasjiesh ter verkoop aangeboden en/of op die website('s) informatie
geplaatst over te verkrijgen soorten hennep en/of hasjiesj en/of op die
website('s) een rekeningnummer vermeld waarop geld gestort kon worden ter
verkrijging van die hennep en/of hasjiesj;
art 3b lid 1 Opiumwet
art 10 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2008 te [P] opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 122,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of
ongeveer 263,2 gram en/of 5 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2002 tot 18 maart 2008 te
[P] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Eneco Energie Services B.V., in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang
tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
elektriciteit onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van braak,
verbreking, te weten door het verbreken van de verzegeling van de
hoofdaansluitkast;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3. De dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Vast staat dat verdachte gedurende langere tijd softdrugs heeft verkocht via de door hem beheerde internetwinkel [website].nl.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit.
Daartoe is allereerst aangevoerd dat de webwinkel van verdachte op één lijn moet worden gesteld met een fysieke coffeeshop en dat verdachte, nu hij handelde conform de AHOJG-criteria, in de veronderstelling verkeerde dat zijn webwinkel onder het gedoogbeleid van het Openbaar Ministerie (OM) valt. Om die reden komt de officier van justitie geen vervolgingsrecht toe.
Ten tweede heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte er op mocht vertrouwen dat zijn webwinkel werd gedoogd, omdat het OM al jarenlang wist dat verdachte via internet softdrugs verkocht en daar nooit eerder tegen is opgetreden. In dit verband heeft verdachte er op gewezen dat hij in 2006 al onderwerp was van een strafrechtelijk onderzoek, waarin hij meermalen uitgebreid is verhoord over onder andere zijn handel in softdrugs via [website].nl. Hiervan is toen een dossier opgemaakt, maar verdachte is niet voor deze handel vervolgd en de website is niet uit de lucht gehaald (wel is verdachte op grond van genoemd onderzoek vervolgd en veroordeeld voor hennepteelt). Het OM heeft aldus bij verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen opgewekt dat verdachtes handelingen werden gedoogd en derhalve niet strafbaar zijn. Nu verdachte, twee jaar later, alsnog wordt vervolgd, heeft het OM het vertrouwensbeginsel geschonden. Deze schending kan niet meer worden hersteld en ook op die grond dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie stelt verdachte zich ten onrechte op het standpunt dat de verkoop van softdrugs via de website [website].nl op één lijn moet worden gesteld en op gelijke voet moet worden beoordeeld als een (gedoogde) fysieke coffeeshop. Vooropgesteld moet worden dat een ‘gedoogbeleid van het OM’, zoals door de verdediging bedoeld, als zodanig niet bestaat. Het OM gaat ten aanzien van de handel in en het gebruik van softdrugsproducten er vanuit dat het in beginsel niet aan het OM, maar aan de individuele gemeenten is om een coffeeshopbeleid te ontwikkelen. Het zijn dan ook de gemeenten die bepalen dat er wel of niet binnen de gemeentegrenzen coffeeshops mogen zijn en zo ja, onder welke (bestuursrechtelijke) voorwaarden. De vervolgingsrichtlijn van het OM luidt in hoofdlijnen dat het OM een coffeeshop die zich houdt aan die gemeentelijke voorwaarden en zich daarnaast strikt houdt aan de AHOJG-criteria (die onderdeel vormen van de Aanwijzing Opiumwet van het College van PG’s), niet zal vervolgen.(2) Bij de beslissing om wel of niet te vervolgen speelt dus niet alleen een rol of een coffeeshop(houder) aan de AHOGJ-criteria voldoet, maar ook of hij de bestuursrechtelijke voorwaarden van de gemeente naleeft. Het coffeeshopbeleid van de gemeente [P] ziet – net als het beleid van de overige gemeentes - alleen op fysieke verkoop in coffeeshops, gevestigd in de eigen gemeente. De reden daarvan is dat de gemeente via de politie ter plekke kan controleren op de naleving van de voorwaarden, bijvoorbeeld met betrekking tot de verkoop aan uitsluitend meerderjarigen, de verkochte hoeveelheden en de omvang van de handelsvoorraad. Deze noodzakelijke controle is bij een internetcoffeeshop niet mogelijk en internetcoffeeshops vallen daarom niet onder het gedoogbeleid van de gemeente [P], noch onder enig ander gedoogbeleid in Nederland. De onmogelijkheid van controle leidt dan ook tot een algeheel verbod van handel in softdrugs via internet.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vervolging van verdachte voor feiten die het OM al langere tijd bekend zijn, in dit geval niet leidt tot een schending van het vertrouwensbeginsel. De conclusie van verdachte dat zijn handelen gedoogd werd en derhalve niet strafbaar zou zijn, is onjuist. Het OM heeft geen mededelingen gedaan aan verdachte waaruit hij kon en mocht afleiden dat hij terzake de handel van softdrugs via het internet niet zou worden vervolgd. Het OM heeft dan ook geen te beschermen vertrouwen bij verdachte opgewekt, en evenmin zijn er andere beginselen van een goede procesorde geschonden.
Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het OM dient dan ook te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
In de Aanwijzing Opiumwet van het OM staat in paragraaf 2.2.2. dat in beginsel tegen coffeeshops die op grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd en die zich houden aan de AHOGJ-criteria, niet strafrechtelijk zal worden opgetreden. In dezelfde paragraaf staat dat dit, vanuit een oogpunt van beheersbaarheid en controleerbaarheid, nadrukkelijk niet geldt voor verkoop van softdrugs in bijvoorbeeld cafés, winkels of afhaalcentra, via een koeriers- of taxibedrijf, een 06-nummer, postorderbedrijf of anderszins’.(3) Uit deze tekst blijkt duidelijk dat het niet is toegestaan softdrugs langs andere kanalen dan coffeeshops te verkopen. Verdachte had dus kunnen begrijpen dat de verkoop via een online coffeeshop, die naar het oordeel van de rechtbank qua bedrijfsopzet vrijwel gelijk te stellen is met een postorderbedrijf, evenmin is toegestaan. Bovendien blijkt uit de tekst van de Aanwijzing dat verdachte zich had moeten informeren over het gemeentelijk gedoogbeleid in [P]. Als hij dat had gedaan, had hij kunnen weten dat ook het coffeeshopbeleid in [P] enkel betrekking heeft op fysieke coffeeshops en niet op online coffeeshops. Achtergrond van die regeling is dat alleen bij fysieke coffeeshops de politie kan controleren of de verkoop uitsluitend meerderjarigen geschiedt en of de verkochte hoeveelheden en de handelsvoorraad binnen de toegestane grenzen blijven. Overigens is er in Nederland geen enkele gemeente die online coffeeshops toestaat.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat van de zijde van het OM geen toezegging van niet-vervolging is uitgegaan en dat hij aan het uitblijven van een vervolgingsbeslissing van het OM zelf de conclusie heeft verbonden dat hij dan wel niet strafbaar handelde. Het enkele uitblijven van vervolging geldt niet als een (stilzwijgende) instemming van het OM met het handelen van verdachte, waaraan verdachte rechten kan ontlenen.
Er zijn ten slotte geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Het bewijs
4.1 De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten.
Verdachte heeft zich in de periode van 22 september 2006, toen hij uit detentie kwam, tot en met 18 maart 2008, de dag van zijn aanhouding, bezig gehouden met de verkoop van hennep en hashish via een internetwinkel, genaamd [website1].nl. Deze website was door hem gebouwd en werd door hem beheerd.
Op deze website konden potentiële klanten informatie vinden over beschikbare producten en de actuele prijzen daarvan en vervolgens online een bestelling plaatsen. Nadat via de bank een betaling was ontvangen, verstuurde verdachte de bestelde hoeveelheid hennep, hashish of voorgerolde joints via de post naar het opgegeven adres. Verdachte exploiteerde daarnaast ook een 4-tal andere websites. De website [website2].in werkte als ‘backup’- site om de softdrugs te verkopen voor het geval dat [website1].nl uit de lucht was. Via de websites [website 3].nl, [website 4].nl en [website 5].nl verkocht verdachte onder meer zaden voor het telen van hennepplanten. Bezoekers konden via deze sites rechtstreeks doorklikken naar [website1].nl en [website2].in om hennep of hashish te bestellen.(4)
Verdachte verstuurde de verdovende middelen vanuit de adressen [adres 1] en [adres 2](5) Het bankrekeningnummer dat op [website1].nl werd vermeld ter betaling van de bestellingen was: [nummer]. Deze rekening staat op naam van de Stichting [stichting], van welke stichting verdachte enig bestuurder is. Op deze rekening is een groot aantal bijschrijvingen aangetroffen die betalingen voor hennepproducten betroffen.(6)
Verbalisanten van de politie Haaglanden hebben, met de vereiste toestemming, gebruik gemaakt van de bijzondere opsporingsmethode van pseudokoop en op 4, 7 en 8 maart 2008 een aantal hoeveelheden hennep bij [website1].nl besteld en vervolgens van verdachte opgestuurd gekregen. De producten die op 12 maart 2008 werden ontvangen, zijn onderzocht door narcotica-experts van de politie Haaglanden. Deze producten bleken Nederwiet te bevatten.(7)
Voor de exploitatie van de website [website1].nl onderhield verdachte een handelsvoorraad.(8) Tijdens de doorzoeking door de rechter-commissaris op 18 maart 2008 zijn in de woning aan de [adres 2] 174,5 gram hennep, 5 hennepplanten en 122,6 gram hashish aangetroffen(9). In de woning aan de [adres 1] werd 288,7 gram hennep aangetroffen.(10)
Verdachte heeft, nadat de levering van elektriciteit en gas door Eneco op het perceel [adres 1] op 8 november 2002 was beëindigd, de verzegeling van hoofdaansluitkast verbroken en de elektriciteitsmeter zelf weer aangesloten. Deze verbreking en heraansluiting zijn geconstateerd op 18 maart 2008. Eneco Netbeheer B.V. heeft een optelling gemaakt van de niet betaalde energiekosten.(11)
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden, te weten dat verdachte zich op meerdere tijdstippen in de periode van 9 mei 2006 tot en met 18 maart 2008 schuldig heeft gemaakt aan de handel in softdrugsproducten (hennep, hashish en joints).
Ook feit 2 op de tenlastelegging acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Het plaatsen van een prijslijst, een overzicht van softdrugsproducten en een bestelformulier op de website is aan te merken als een openbaarmaking als bedoeld in artikel 3b van de Opiumwet. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2004.(12) Verdachte heeft zich aldus met de website [website1].nl aan overtreding van artikel 3b van de Opiumwet schuldig gemaakt. Met het zoekprogramma Google was de site [website1].nl immers zeer gemakkelijk te vinden en konden via een paar muisklikken softdrugs via de website worden gekocht.
Feit 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, gelet op de in de panden aangetroffen goederen en de verklaringen van de verdachte hierover.
Feit 4 acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte dit feit heeft bekend en door Eneco fraude met de elektriciteitsmeter is geconstateerd.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit voor wat betreft de periode 9 mei 2006 tot en met 22 september 2006, omdat verdachte in deze periode gedetineerd zat. Ook heeft de verdediging vrijspraak bepleit met betrekking tot het bestanddeel ‘telen’ in de tenlastelegging, nu op grond van de beleidsregels van het Openbaar Ministerie inzake de Opiumwet de vijf aangetroffen hennepplanten moeten worden gedoogd.
Met betrekking tot feit 2 is de verdediging van mening dat eveneens vrijspraak moet volgen, nu geen sprake is van openbaarmaking zoals bedoeld in artikel 3b van de Opiumwet. Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij slechts “in” zijn (web)winkel een prijslijst heeft opgehangen, net zoals in fysieke coffeeshops een prijslijst hangt en mag hangen. Nu de website en de winkel één zijn, wordt er geen reclame gemaakt en is dus sprake van een andere situatie dan die in het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2004 aan de orde was; in die zaak ging het om een fysieke coffeeshop die op internet een prijslijst en menu’s had geplaatst.(13) Buiten zijn webwinkel heeft verdachte niet op enigerlei verwezen naar zijn webwinkel.
Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging dat niet duidelijk is hoe de officier van justitie tot de berekening van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden hennep en hashish is gekomen. Daarnaast is de verdediging van mening dat verdachte in elk geval niet meer dan 500 gram aan handelsvoorraad heeft gehouden, zodat de in beslag genomen hoeveelheid drugs valt onder het gedoogbeleid en vrijspraak dient te volgen.
Terzake van feit 4 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlaste gelegde, voor zover dit betreft de periode van 9 mei 2006 tot en met 22 september 2006. In deze periode was verdachte immers gedetineerd en kan hij niet in staat zijn geweest via zijn webwinkel softdrugs te verkopen. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich in de periode van 22 september 2006, dat is na zijn vrijlating, tot en met 18 maart 2008 schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en afleveren van hennep en hashish. Verdachte heeft dit feit ook bekend.
De rechtbank acht feit 2 eveneens wettig en overtuigend bewezen. Artikel 3b van de Opiumwet strekt ertoe openbaarmakingen, die er kennelijk op gericht zijn de verkoop van een verdovend middel te bevorderen, te verbieden. Een website bevat mededelingen waarvan door het publiek op eenvoudige wijze kennis kan worden genomen, zo ook de website [website1].nl. Deze website beoogde de (ver)koop van softdrugs via het internet te faciliteren. De website is daarmee een openbaarmaking in de zin van artikel 3b van de Opiumwet. De rechtbank deelt, zoals hiervoor reeds overwogen, het standpunt van verdachte dat zijn webwinkel op één lijn moet worden gesteld met een fysieke coffeeshop niet, zodat het beroep van verdachte op hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 25 mei 2004 reeds om die reden toepassing mist.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat verdachte buiten de webwinkel niet heeft verwezen naar zijn online coffeeshop. De rechtbank constateert dat dit feitelijk wel is gebeurd, namelijk door hyperlinks te plaatsen op andere websites van verdachte (o.a [website4].nl), via welke men direct kon doorklikken naar [website1].nl.
Het verweer van verdachte dat de website geen openbaarmaking is als bedoeld in artikel 3b van de Opiumwet wordt derhalve verworpen.
Ook feit 3 is bewezen. Tijdens de doorzoekingen in de woningen van verdachte is in totaal 463,2 gram hennep en 122,6 gram hashish aangetroffen. Nu het tenlastegelegde aantal grammen hennep lager is, 263,2 gram, zal de rechtbank dit lagere gewicht bewezen verklaren.
Ook feit 4 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van verdachte ter terechtzitting en de aangifte van Eneco B.V.
4.5 De bewezenverklaring
1.
hij in de periode van 22 september 2006 tot en met 18 maart 2008 te [P] meermalen (telkens) in de uitoefening van een bedrijf
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid hennep en een hoeveelheid van een materiaal bevattende een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde
hennep en hasjiesj, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 18 maart 2008, te [P]
(telkens) een openbaarmaking, welke er kennelijk op is gericht de verkoop
of aflevering van middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet te bevorderen, heeft gedaan, immers heeft verdachte websites (onder meer
www.[website1].nl) aangemaakt en beheerd en op die websites hennep
en hasjiesj ter verkoop aangeboden en op die websites informatie
geplaatst over te verkrijgen soorten hennep en hasjiesj en op die
websites een rekeningnummer vermeld waarop geld gestort kon worden ter
verkrijging van die hennep en hasjiesj;
3.
hij op 18 maart 2008 te [P] opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 122,6 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en ongeveer 263,2 gram hennep en 5 hennepplanten, zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij in de periode van 8 november 2002 tot 18 maart 2008 te
[P] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Eneco Energie Services B.V., zulks na die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van verbreking, te weten door het verbreken van de verzegeling van de hoofdaansluitkast.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft zich, op grond van dezelfde argumenten die zij aan het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten grondslag heeft gelegd, op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op de strafuitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’ toekomt.
De officier van justitie heeft, naast hetgeen hij reeds omtrent het verweer terzake zijn ontvankelijkheid naar voren heeft gebracht, betoogd dat de onjuiste lezing en interpretatie van de regelgeving door verdachte niet kan leiden tot een verontschuldigbare dwaling omtrent het recht, danwel een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld. De officier van justitie heeft in dit verband ook nog verwezen naar een tapgesprek met ene [naam] waarin verdachte aangeeft te weten dat wat hij doet illegaal is en te verwachten dat hij ook hiervoor wel weer vervolgd zal worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft een zelfstandige verplichting om te voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. Hij heeft nagelaten deskundig advies in te winnen over de reikwijdte, strekking of betekening van die wet- en regelgeving. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van verontschuldigbare onbewustheid bij verdachte ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen.(14) Het verweer wordt daarom verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De straf/maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Ter zitting heeft de officier aangegeven daarbij geen rekening te hebben gehouden met het nieuwe regime Voorwaardelijke Invrijheidsstelling, dat met ingang van 1 juli 2008 van kracht is geworden. De officier van justitie neemt in overweging, ten voordele van verdachte, dat verdachte er actief naar heeft gestreefd om niet aan minderjarigen te verkopen en, ten nadele van verdachte, dat verdachte meermalen meerdere pakketjes per dag heeft verkocht aan eenendezelfde persoon en dat hij zich, met zijn voornemen om op enig moment in één keer twee kilo drugs in te kopen, klaarblijkelijk niet steeds aan de maximaal toegestane handelsvoorraad van 500 gram wenste te houden. Voorts heeft de officier van justitie bij de bepaling van zijn strafeis rekening gehouden met de ernst van de verweten gedragingen en de justitiële documentatie van verdachte.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er bij de strafoplegging rekening mee dient te worden gehouden dat niet alle via de website binnengekomen bestellingen ook daadwerkelijk tot een levering hebben geleid. Ongeveer één op de vier bestellingen betrof een foutieve bestelling.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Nadat verdachte in augustus 2006 tot gevangenisstraf werd veroordeeld voor hennepteelt, heeft hij zich na het uitzitten van die straf, direct opnieuw met de handel van softdrugs ingelaten. Verdachte heeft zich gedurende anderhalf jaar schuldig gemaakt aan de handel in softdrugs via het internet. Met het opzetten van een internetcoffeeshop heeft hij zich doelbewust onttrokken aan het overheidsbeleid, dat er op gericht is om de verspreiding van softdrugs zo gecontroleerd mogelijk te laten verlopen via fysieke coffeeshops. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte na de eerdere veroordeling op een dergelijke eigenzinnige wijze heeft beoogd de door hem gesignaleerde problemen rondom de aan- en verkoop van softdrugs (in zijn visie: de overlast, de oncontroleerbaarheid) op te lossen door een betrekkelijk grootschalige handel via het internet op te zetten, zonder zich te bekommeren om de bestaande regulering daarvan, die de uitkomst is van een langdurig maatschappelijk debat.
De rechtbank heeft er oog voor dat verdachte zijn best gedaan heeft om zijn markt te bepalen en niet aan minderjarigen te verkopen. Echter juist door de gekozen ze wijze van levering van softdrugs en het gebrekkige systeem van identiteitscontrole heeft hij het risico genomen dat minderjarigen wel degelijk bij hem softdrugs konden kopen. Ook is gebleken dat verdachte ondanks de gestelde eigen controle daarop niet altijd heeft kunnen voorkomen dat per dag meerdere bestellingen aan dezelfde klant werden geleverd.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Materieel gezien zal de rechtbank de eis van de officier van justitie dan ook volgen. De rechtbank houdt echter wel rekening met de nieuwe regeling Voorwaardelijke Invrijheidsstelling zoals die op de datum van dit vonnis van kracht is, waardoor de straf nominaal lager uitkomt.
9. De inbeslaggenomen goederen
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle inbeslaggenomen goederen worden verbeurd verklaard. Voorts heeft hij gevorderd dat de gegevens van vier websites van verdachte, te weten [website1].nl, [website2].in, [website3].nl en [website 4].nl, welke gedurende het onderzoek ex artikel 125o Wetboek van Strafvordering (Sv) ontoegankelijk zijn gemaakt, op grond van artikel 354 Sv worden vernietigd.
De verdediging heeft bepleit dat indien verdachte schuldig wordt bevonden aan het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde, alleen de sites [website1].nl en [website2].in worden vernietigd, nu met de andere sites geen strafbare feiten werden gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst onder nummer 8 t/m 67, verbeurd dienen te worden verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan.
Ten aanzien van de gevorderde vernietiging van de gegevens op de websites van verdachte oordeelt de rechtbank dat kan worden volstaan met vernietiging van de (reeds ontoegankelijk gemaakte) gegevens op de websites www.[website1].nl en www.[website2].in. Met deze twee websites zijn de door verdachte begane strafbare feiten gepleegd. Vernietiging is noodzakelijk ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Vernietiging van de gegevens op www.[website 4].nl en www.[website 3].nl acht de rechtbank niet noodzakelijk, nu de op deze sites aanwezige hyperlinks naar [website1].nl en [website2].in, na vernietiging van de gegevens op die sites, niet meer tot nieuwe strafbare feiten kunnen leiden.
10. De vordering tenuitvoerlegging
10.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, die verdachte in de strafzaak 09/535308-06 bij vonnis dd. 21 augustus 2006 is opgelegd, ten uitvoer wordt gelegd.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de vordering af te wijzen, omdat verdachte er van overtuigd was dat zijn handelen niet strafbaar was. Subsidiair verzoekt de verdediging de proeftijd te verlengen.
10.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering is gegrond, nu is komen vast te staan dat verdachte zich direct nadat hij het onvoorwaardelijk deel van zijn gevangenisstraf had uitgezeten, tijdens zijn proeftijd (die nog loopt tot 4 september 2008) opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten. Daarom behoort in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging te worden gelast. De rechtbank acht geen gronden aanwezig om in dit geval anders te beslissen.
11. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14g, 33, 33a, 57, 63, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht;
- 354 van het Wetboek van Strafvordering
- 3, 3b, 10, 11, 13a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
12. De beslissing
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3b, eerste lid, van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 4:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar.
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 18 maart 2008
in voorlopige hechtenis gesteld op: 21 maart 2008
bepaalt dat de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, genummerd van 8 tot en met 67, verbeurd worden verklaard;
gelast dat de ontoegankelijk gemaakte gegevens op de websites www.[website1].nl en www.[website1].in worden vernietigd;
gelast dat de ontoegankelijk gemaakte gegevens op de websites www.[website 4].nl en www.[website 3].nl weer ter beschikking van verdachte worden gesteld.
gelast de tenuitvoerlegging van één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk opgelegd in de strafzaak 09/535308-06 bij vonnis dd. 21 augustus 2006.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. R. Elkerbout, voorzitter,
J.W. Bockwinkel en H.N. Pabbruwe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr S.L.M. Staals, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2008.
(1) Promis vonnis
(2) De AHOJG criteria staan in de richtlijn van het OM en betekenen dat het verboden is te Afficheren, Harddrugs te verhandelen, Overlast te veroorzaken, Jeugdigen onder de 18 jaar in de coffeeshop te laten of aan hen te verkopen en Grote hoeveelheden te verhandelen (niet meer dan 5 gram per transactie) of op voorraad te hebben (niet meer dan 500 gram).
(3) Aanwijzing Opiumwet Openbaar Ministerie dd. 1-1-2001, paragraaf 2.2.2.
(4) Zaak dossier 1, verdachtenverhoor 1, dd. 18 maart 2008, PL 15K1/2008/0369, p. 2-3, verklaring van verdachte ter terechtzitting dd. 26 juni 2008.
(5) Zaak dossier 1, ambtshandeling 1, proces-verbaal van observatie dd. 3 maart 2008, PL15K1/2008/369, p. 2-3, zaak dossier 1, ambtshandeling 2, proces-verbaal van observatie dd. 4 maart 2008, 2008-03-04.A, p. 2.
(6) Zaak dossier 1, ambtshandeling 5, proces-verbaal van bevindingen dd. 11 maart 2008, PL15K1/2008/369, p. 1-2.
(7) Zaak dossier 1, ambtshandeling 4, proces-verbaal pseudokoop dd. 14 maart 2008, p. 2-3 en zaak dossier 1, ambtshandeling 8, proces-verbaal narcotica-experts dd. 17 maart 2008, p. 1-2.
(8) Zaak dossier 1, verdachtenverhoor 2, dd. 18 maart 2008, PL 15K1/2008/0369, p. 8
(9) Zaak dossier 1, ambtshandeling 10, proces-verbaal bevindingen, dd. 19 maart 2008, PL 15K1/2008/0369-N-2, p. 1-3.
(10) Zaak dossier 1, ambtshandeling 11, proces-verbaal bevindingen, dd. 19 maart 2008, PL 15K1/2008/0369-N-1, p. 1-2.
(11) Zaak dossier 3, verdachtenverhoor 1, dd. 18 maart 2008, PL 15K1/2008/0369, p. 3 en zaak dossier 3, proces-verbaal van aangifte dd. 26 maart 2008, p. 9.
(12) LJN: AO6423
(13) LJN: AO 6423
(14) HR 31 oktober 2006, LJN AY8322