Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/8238 WRO en 07/5406 WRO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
1. [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4], [eiser 5], [eiser 6], [eiser 7], [eiser 8], [eiser 9], en [eiser 10], allen wonende te [woonplaats], eisers,
2. Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam, en Milieudefensie Gouda, gevestigd te Gouda, eisers
het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 mei 2007, verzonden 13 juni 2007, heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan "Oostpolder in Schieland, eerste herziening" voor het realiseren van een sportcomplex ten behoeve van SV Donk op het perceel kadastraal bekend, gemeente Gouda, sectie F, nummer 2869 (ged.).
Tegen dit besluit hebben eisers sub 2 bij brief van 19 juli 2007, ingekomen bij de rechtbank op 23 juli 2007, beroep ingesteld, zaaknummer AWB 07/5406 WRO.
Bij uitspraak van 2 oktober 2007 in de zaken AWB 07/5402 WRO en AWB 07/6967 WRO heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het tegen dit besluit ingediende beroep van eisers sub 1 gegrond verklaard en het besluit van 29 mei 2007 vernietigd, voor zover de vrijstelling betrekking heeft op werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist, wegens strijd met het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak bestond er, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, toen geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) (wederom) vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan "Oostpolder in Schieland, eerste herziening" voor het realiseren van eerdergenoemd sportcomplex in de Oostpolder.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 bij brief van 5 november 2007, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (AWB 07/8238 WRO).
Bij uitspraak van 26 november 2007 heeft de voorzieningenrechter het door eisers sub 1 tegen dit besluit ingediende verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 07/8237 WRO) afgewezen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 26 mei 2008 ter zitting behandeld.
Eiser [1] is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. de Bruijn en F. Streefland.
Vastgesteld wordt dat het beroep van eisers sub 2 is gericht tegen het besluit van verweerder van 29 mei 2007. Aangezien het besluit van verweerder van 30 oktober 2007 is genomen naar aanleiding van de bij genoemde uitspraak van 2 oktober 2007 uitgesproken vernietiging, betreft dit geen besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Het beroep van eisers sub 2 kan zich dan ook niet mede tot het besluit van 30 oktober 2007 richten.
Nu het besluit van 29 mei 2007 onder gegrondverklaring van het door eisers sub 1 ingestelde beroep bij uitspraak van 2 oktober 2007 is vernietigd voor zover de vrijstelling betrekking heeft op werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist wegens strijd met het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO en deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, is het beroep van eisers sub 2 eveneens gegrond.
In verband met de aanleg van de Zuidwestelijke Randweg langs Gouda heeft de gemeenteraad van Gouda besloten tot verplaatsing van het sportpark van SV Donk van het Sluiseiland naar de Oostpolder.
Om de belemmeringen wegens strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen heeft verweerder bij het thans bestreden besluit (wederom) vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor:
- het gebruik van de betrokken gronden voor sportdoeleinden met de daarbij behorende voorzieningen en gebruiken;
- het oprichten van de bij sportvoorzieningen behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede voor de nodige verhardingen en grondwerkzaamheden.
Zoals reeds overwogen in de uitspraak van 2 oktober 2007 kan in deze procedure uitsluitend de vrijstelling ter discussie staan voor zover het betreft werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Oostpolder in Schieland, eerste herziening", dat op 20 december 2000 door gedeputeerde staten van Zuid-Holland is goedgekeurd. Het betrokken perceel heeft de bestemming "agrarische doeleinden met natuur- en landschapswaarden".
Ingevolge artikel 11a van de bestemmingsplanvoorschriften zijn de op de plankaart voor "agrarische doeleinden met natuur- en landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, onbebouwde gronden en water, alsmede voor het behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden.
Om de belemmeringen wegens strijd met de doeleindenomschrijving van artikel 11a van de planvoorschriften op te heffen heeft verweerder, gelet op de zich onder de gedingstukken bevindende ruimtelijke onderbouwing, vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor:
- het gebruik van de gronden, zoals aangegeven op de schetsen/tekeningen (figuur 8 en verder), voor sportdoeleinden met de daarbij behorende voorzieningen en gebruiken;
- het oprichten van de bij sportvoorzieningen behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede voor de nodige verhardingen en grondwerkzaamheden.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld en op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze gepubliceerd in het provinciaal blad van Zuid-Holland nummer 91 van 21 december 2006. Op 9 oktober 2007 hebben GS opnieuw een lijst vastgesteld. Deze lijst is bekendgemaakt in het provinciaal blad nummer 96 van 24 oktober 2007. De lijst is opgesteld op basis van het huidige provinciale ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de streekplannen en de Nota regels voor Ruimte.
Volgens die lijst kan het college van burgemeester en wethouders in een aantal limitatief opgesomde situaties vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen. Deze situaties betreffen, voor zover hier van belang, het binnen het stedelijk gebied bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aard (bijvoorbeeld scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken en dergelijke).
Blijkens laatstgenoemde publicatie moet onder stedelijk gebied worden verstaan het gebied dat in de streekplannen de aanduiding "stads- en dorpsgebied" heeft gekregen en gesitueerd is binnen de maximale bebouwingscontouren. Gebieden voorzien van de aanduiding "te ontwikkelen" of "ontwikkelingsrichting" vallen niet onder de begripsbepaling.
In afwijking hiervan geldt dat de gebieden die opgenomen zijn in de bij de partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost deel uitmakende Bijlage bebouwingscontouren en daarin de aanduiding "te ontwikkelen stedelijk gebied" hebben gekregen als stedelijk gebied kunnen worden beschouwd indien voor een dergelijk gebied sprake is van een door het college van gedeputeerde staten akkoord bevonden structuurvisie of schets.
Vastgesteld wordt dat aan de Oostpolder in Schieland reeds in het Streekplan Zuid-Holland Oost (hierna: het streekplan) de aanduiding "te ontwikkelen gebied" is toegekend. In de van de partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost deel uitmakende Bijlage bebouwingscontouren is, zoals ter zitting is gebleken, de Oostpolder aangeduid als "te ontwikkelen stedelijk gebied". Dit betekent dat in zoverre is voldaan aan de definitie van stedelijk gebied.
Tevens dient volgens de omschrijving van het begrip "stedelijk gebied" voor een dergelijk gebied sprake te zijn van een door het college van gedeputeerde staten akkoord bevonden structuurvisie of -schets.
De rechtbank stelt vast dat GS blijkens de brief van 17 oktober 2006 niet onvoorwaardelijk hebben ingestemd met de Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005-2030, maar slechts op hoofdlijnen. Met name staat niet vast dat GS instemmen met de in deze structuurvisie genoemde zoeklocatie voor een beperkt aantal sportvoorzieningen in de Oostpolder.
In de brief van GS van 17 oktober 2006 is vermeld dat zij aan de Oostpolder bij een eventuele volgende herziening van het streekplan de aanduiding "openluchtrecreatie of stedelijk groen" wensen toe te kennen. Uit de in het streekplan opgenomen omschrijving van deze aanduiding kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sportvelden in deze aanduiding passen. In paragraaf 4.5.1 van het streekplan is immers vermeld dat het beleid in voor openluchtrecreatie aangeduide gebieden zich richt op (routegebonden) activiteiten in de landschappelijk aantrekkelijke delen van het plangebied. Het streven is gericht op een gevarieerd recreatief aanbod dat een zo breed mogelijk deel van de Zuid-Hollandse bevolking aanspreekt en de recreant voldoende keuzemogelijkheden biedt. Voorts bestaat binnen de randvoorwaarden van het behoud van natuur-, recreatieve- en land-schappelijke waarden ruimte voor het toelaten van commerciële additionele voorzieningen in openluchtrecreatiegebieden, mits deze voorzieningen tot het verbreden of verbeteren van het pakket aan recreatieve voorzieningen leiden. Sportvelden worden hierbij niet genoemd. Van enig onderscheid tussen het begrip openluchtrecreatie en de op de plankaart voorkomende aanduiding "openluchtrecreatie of stedelijk groen" in het streekplan is de rechtbank niet gebleken.
Daarnaast hebben GS kritische kanttekeningen geplaatst bij hetgeen in deze structuurvisie is opgenomen omtrent de Gouweknoop en de Westelijke Stadsentree, zijnde het gebied dat in het noorden aan de Oostpolder grenst.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de brief van 17 oktober 2006 onvoldoende grondslag voor de gevolgtrekking dat GS, mede gelet op het nadien door hen vastgestelde beleid bij de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, hebben ingestemd met het onderdeel "landschapspark Oostpolder/'t Weegje" van de Ruimtelijke Structuurvisie Gouda 2005-2030, voor zover in dat onderdeel zou kunnen worden gelezen dat de Oostpolder kan gelden als zoeklocatie voor een sportvoorziening als het onderhavige sportveldencomplex.
De rechtbank merkt in dit verband op dat het, gezien de uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2007 alsmede de aard van het onderhavige project (de verplaatsing van een sportveldencomplex naar een locatie met agrarische, natuur- en landschapswaarden), in de rede had gelegen dat verweerder de vrijstelling daarvoor had verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de WRO dan wel zich anderszins had verzekerd van de concrete toestemming van GS voor dit project.
De conclusie is derhalve dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van het sportcomplex SV Donk op onderhavige locatie passen binnen de door GS vastgestelde lijst van categorieën van gevallen waarvoor van artikel 19, tweede lid, van de WRO gebruik kan worden gemaakt.
Het beroep van eisers sub 1 is dan ook gegrond en het bestreden besluit van
30 oktober 2007 moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat ten aanzien van eisers sub 1 geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling.
Verweerder wordt wél in de door eisers sub 2 gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift) 1 punt wordt toegekend.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 30 oktober 2007;
bepaalt dat de gemeente Gouda aan eisers sub 1 en eisers sub 2 het door hen betaalde griffierecht, te weten € 143,-, respectievelijk € 285,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers sub 2 gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,-, welk bedrag de gemeente Gouda eisers sub 2 moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. A.C.M. van Wesenbeeck, mr. C.M. Derijks en mr. I.A.M. Kroft, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2008, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.