ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6560

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/21727 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en MTV-controle in relatie tot artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een eiser van Sierra Leoonse nationaliteit. De eiser was staande gehouden naar aanleiding van een Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) controle. Hij voerde aan dat deze controle willekeurig was en zijn recht op privacy, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), schond. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding een inmenging op het privéleven van de eiser opleverde, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd was op basis van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit artikel geeft ambtenaren de bevoegdheid om personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit en verblijfsrechtelijke positie.

De rechtbank benadrukte dat, hoewel artikel 8 EVRM het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt, er uitzonderingen zijn wanneer inmenging noodzakelijk is in het belang van nationale veiligheid of openbare orde. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke basis voor de staandehouding aanwezig was en dat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een onevenwichtige verdeling tussen het algemeen belang en zijn persoonlijke belangen zouden rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De eiser had ook aangevoerd dat hij in de gelegenheid gesteld moest worden om naar België terug te keren, maar de rechtbank volgde deze redenering niet, aangezien niet vaststond dat zijn toelating tot België gewaarborgd was. De uitspraak benadrukt de afweging tussen individuele rechten en de noodzaak van grensbewaking in het kader van vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/21727 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [geboortedatum],
van Sierra Leoonse nationaliteit,
verblijvende aan boord van detentieboot 'Kalmar' te Dordrecht,
V-nummer: [..],
eiser,
gemachtigde: mr. J.C.A. Koen, advocaat te Roosendaal,
en
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: D.A. Riezebos, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2008 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiser heeft daartegen bij brief van 17 juni 2008 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 juni 2008. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Ter zitting was een tolk aanwezig.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Namens eiser is aangevoerd dat de controle die in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (hierna: MTV) heeft plaatsgevonden in strijd is met het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Er worden geen objectieve maatstaven gehanteerd bij de controle,
waardoor deze controle volgens eiser willekeurig geschiedt. Eiser meent dat zijn recht op privacy hierdoor wordt geschonden.
2.3 Ingevolge het eerste lid van artikel 8 EVRM is - voor zover hier van belang - bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) wordt hieronder ook het privéleven verstaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde, het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.4 De rechtbank stelt vast dat eisers staandehouding weliswaar een inmenging op zijn privéleven oplevert, maar dat de wettelijke basis daarvoor is gelegen in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Voor zover thans van belang, is daarin bepaald dat ambtenaren belast met grensbewaking ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding bevoegd zijn personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Voorts ligt naar het oordeel van de rechtbank in het bepaalde in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM, - voor zover thans van belang - reeds besloten dat iemand zijn vrijheid mag worden ontnomen in geval van rechtmatige arrestatie
of detentie teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen. De rechtbank verwijst in dit verband mede naar een uitspraak van het EHRM van 29 januari 2008 (zaak nr. 13229/03, EHRC 2008/50, Saadi/Verenigd Koninkrijk; r.o. 64 e.v.). Tenslotte heeft eiser geen (bijzondere) omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de inbreuk op eisers privéleven in zijn geval tot een onevenwichtige verdeling tussen het algemeen belang en zijn belangen heeft geleid (fair balance).
Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat eisers staandehouding in het kader van een MTV-controle geen schending van artikel 8 van het EVRM inhield.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan het besluit tot oplegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring wegens het vermoeden van onttrekking aan uitzetting toetsing in rechte doorstaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser - zoals ook in het besluit is aangegeven - niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.5 De door eiser bestreden en aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden dat hij gebruik maakt of maakte van een vals of vervalst document en dat hij zich bedient of heeft bediend van één of meerdere aliassen, heeft verweerder ter zitting ingetrokken. Een en ander leidt echter niet tot een ander oordeel dan in 2.4 is overwogen.
2.6 Eisers stelling dat hij in de gelegenheid gesteld moet worden naar België terug te keren en dat de aan hem opgelegde maatregel daartoe dient te worden opgeheven, volgt de rechtbank niet, reeds omdat niet vaststaat dat zijn toelating tot België is gewaarborgd.
Dat eiser, doordat hij in vreemdelingenbewaring verkeert, niet kan voldoen aan een examenverplichting in het kader van zijn inburgering in België, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser komt en kan ook daarom aan het voorgaande niet afdoen.
2.7 De procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten.
2.8 In hetgeen overigens is aangevoerd, vindt de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bewaring in redelijkheid niet (langer) gerechtvaardigd is.
2.9 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.10 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. R.G.J. Welbergen en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008 in tegenwoordigheid van mr. W. Eggink als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.